- 29 mei 2013
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Accountancy
Wanneer een bedrijfsleider een voorschot in rekening-courant toestaat aan zijn vennootschap en hiervoor interesten ontvangt, zullen deze interesten in wel omschreven gevallen worden geherkwalificeerd in dividenden.
Dit is met name het geval wanneer en in de mate dat één van volgende grenzen wordt overschreden (artikel 18, lid 1, 4°, WIB 92):
– ofwel wanneer de toegekende interest hoger is dan de ‘marktrente’;
– ofwel wanneer het totale bedrag van de toegestane rentegevende voorschotten hoger is dan de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestorte kapitaal bij het einde van dit tijdperk.
Voorschot is kaskrediet?
Zo zal de Administratie niet makkelijk aanvaarden dat het voorschot wordt aangemerkt als een kaskrediet, waardoor de bedrijfsleider voor zijn lening kan worden vergoed met een intrestvoet gelijk aan het tarief van een kaskrediet. Het feit dat de bedrijfsleider en de vennootschap in de feiten één en dezelfde persoon zijn, is daar niet vreemd aan. Het is uiteindelijk de bedrijfsleider zelf die, als hoofd van de vennootschap, beslist of en wanneer er een terugbetaling van de lening of een uitbetaling van de interesten plaatsvindt. Dit is niet vergelijkbaar met een financiële instelling, die geen enkele zeggenschap heeft binnen de vennootschap.
Rechtspraak
Niettegenstaande voormelde argumentatie van de Administratie naar onze mening wel steek houdt, is er toch recente rechtspraak die aanvaardt dat het tarief van het kaskrediet wordt gehanteerd.
Zo werd aan de rechtbank van Bergen een casus voorgelegd waarin de overeenkomst met betrekking tot de rekening-courant voorziet dat de vennootschap haar schuld zo snel mogelijk zal voldoen in functie van haar liquiditeiten, dat de bedrijfsleider de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de rekening-courant kan eisen onder voorbehoud evenwel van de beschikbaarheid van liquiditeiten in de vennootschap en dat de bedrijfsleider zich ertoe verbindt de rentabiliteit of het voortbestaan van de vennootschap niet in het gedrang te brengen door zijn vordering(en) tot terugbetaling. De rechtbank heeft gevonnist dat deze overeenkomst eerder verwant is aan een kaskrediet, waardoor niet wordt aangetoond dat de intrestvoet van 8,35 % hoger is dan de marktrentevoet (Rb. Bergen 22.05.2012, 10/3228/A).
Ook de rechtbank van Hasselt moest zich uitspreken over een vergelijkbare zaak. De Administratie was niet akkoord met de toegepaste rentevoet van 7,40 % en viel terug op de ‘gegevens Eurostat van de Nationale Bank van België, die voor dergelijke kredieten voor het jaar 2003 (jaar van toestaan van de lening) een rente vooropstellen van 4,40 %’.
Om haar dossier te ondersteunen verwijst de vennootschap naar volgende referenties:
– de wettelijke rentevoet van [toen nog] 7 % (art. 1153 B.W.);
– de opgelegde interest van [indertijd] 9,5 % bij betalingsachterstand (Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties);
– de referentierentevoet van art. 18 KB/WIB 1992 [inzake de forfaitaire raming van voordelen van alle aard voortvloeiend uit goedkope leningen] ([indertijd] 7,4 %);
– de gemiddelde rentevoet voor kaskredieten afgesloten in 2003 (7,63 %);
– de gemiddelde rentevoet voor leningen aan niet-financiële vennootschappen tot 1.000.000 EUR met initiële rentebepaling voor meer dan 5 jaar afgesloten in 2003 (5,08 %).
Met succes, want de rechtbank vonniste dat wanneer ‘rentegevende voorschotten’ voor onbepaalde duur, zonder terugbetalingsplan en zonder waarborgen worden toegestaan, moet worden gekeken naar wat op de markt betaald moet worden voor een ‘kaskrediet’ (Rb. Hasselt 17.06.2010, 08/1664/A).
Ook de rechtbank van Gent heeft in dezelfde zin geoordeeld (Rb. Gent 12.03.2012, 05/3350/A).