- 29 mei 2013
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Accountancy
Stel, uw vennootschap heeft zowel een groot- als een kleinhandel of heeft twee winkels op verschillende locaties. Uw kinderen willen u opvolgen in de zaak, maar ze verschillen nogal qua karakter en samen uw bedrijf leiden zou weleens slecht kunnen aflopen. Daarom wilt u bv. aan de ene de groothandel en aan de andere de kleinhandel geven of wilt u aan elk een winkel geven, zodat ze min of meer hun eigen ding kunnen doen. U kunt dat doen door uw vennootschap te ‘splitsen’.
Bij een ‘gewone’ splitsing wordt uw vennootschap (A) in twee stukken verdeeld. Uw vennootschap houdt dan op te bestaan en al haar activa en passiva worden verdeeld over twee al bestaande en/of nieuw opgerichte vennootschappen (B en C).
In ruil voor uw aandelen van vennootschap A krijgt u dan aandelen van vennootschap B en C. U kunt dan m.a.w. de aandelen van vennootschap B aan uw ene kind geven en deze van vennootschap C aan uw andere kind.
Bij een ‘partiële’ splitsing blijft uw oorspronkelijke vennootschap (A) bestaan en wordt er een deel van haar activa en passiva overgedragen aan een bestaande en/of een nieuw opgerichte vennootschap (B).
De wet van 16 juli 2001 voerde de mogelijkheid in om ‘de met splitsing gelijkgestelde verrichtingen’ zoals vermeld in artikel 677 van het Wetboek van Vennootschappen belastingvrij door te voeren. In de rechtsleer werden deze verrichting al snel de ‘partiële splitsing’ genoemd. Het was echter in eerste instantie onduidelijk welke lading de vlag ‘partiële splitsing’ dekt.
De partiële splitsing of ‘afsplitsing’
Wat is dat?
Een verrichting waarbij een vennootschap,
x zonder te worden ontbonden,
x een deel van haar vermogen overdraagt
x aan één of meer andere (bestaande of nog op te richten) vennootschappen,
x waarbij als tegenprestatie aandelen worden uitgegeven
x die rechtstreeks aan haar aandeelhouders worden toegekend,
x en eventueel een toeslag wordt betaald die niet meer mag bedragen dan 10 % van de nominale waarde
x of, bij het ontbreken daarvan, van de fractiewaarde van de toegekende aandelen.
Deze omschrijving stemt overeen met wat in de grote meerderheid van de rechtsleer verstaan wordt onder partiële splitsing.
Overdracht bedrijfstak of algemeenheid van goederen ?
De vraag rijst of de activa en passiva die bij een partiële splitsing of fusie worden overgedragen de vorm moeten aannemen van een bedrijfstak (of een universaliteit van goederen).
voorbeeld:
Een met splitsing gelijkgestelde verrichting veronderstelt daarentegen dat vennootschap A een deel van haar vermogen overdraagt en dat b.v. de ene helft van dit gedeelte toekomt aan vennootschap B en de andere helft aan vennootschap C waarbij de aandeelhouders van A aandelen in vennootschap B en C ontvangen.
Voordelen
De partiële splitsing of fusie kan deze belastingdruk beperken. Er wordt dan immers slechts een deel van het vermogen overgedragen. Dit heeft tot gevolg, dat slechts het deel van het maatschappelijk vermogen dat wordt overgedragen, onderworpen zal zijn aan belasting overeenkomstig artikel 210 W.I.B. 1992 (cf. infra).
De partiële splitsing of fusie kan in bepaalde gevallen dus een nuttige manier zijn om de problemen te vermijden of te beperken die met een zuivere inbreng of gewone splitsing gepaard gaan.
Boekhoudkundige neutraliteit en fiscale gevolgen
=> vanuit boekhoudkundig oogpunt een neutrale operatie is.
Dit houdt in dat alle actief- en passiefbestanddelen die naar aanleiding van een afsplitsing overgaan naar een andere vennootschap, daar geboekt dienen te worden aan een waarde gelijk aan de boekwaarde die ze hadden bij de vennootschap waarvan de afsplitsing gebeurt.
De voorwaarden voor een belastingvrije afsplitsing zoals voorzien in artikel 211 WIB zijn dezelfde als voor een fusie of een splitsing, met name:
(1) de afsplitsing dient volledig vergoed te worden in aandelen,
(2) de verkrijgende vennootschap dient een Belgische vennootschap te zijn,
(3) de verrichting gebeurt in lijn met de voorwaarden zoals vermeld in het Wetboek van Vennootschappen en
(4) de verrichting dient te beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.
Bijgevolg zal een belastingvrije ‘afsplitsing’ zowel fiscaal als boekhoudkundig neutraal kunnen plaats vinden.
Omgekeerd echter zullen niet alle boekhoudkundig neutrale afsplitsingen voldoen aan de voorwaarden van artikel 211 WIB. Bijgevolg zullen er boekhoudkundig neutrale ‘afsplitsingen’ plaats vinden welke fiscaal belast worden. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien er naar aanleiding van de afsplitsing ook een opleg in geld wordt betaald. De boekhoudkundige waarde van activa en passiva in handen van de afgesplitste vennootschap zal dan noodzakelijkerwijs verschillen van de fiscale waarde ervan.
Tot voor kort was op dergelijke inbrengen in principe het algemeen inbrengrecht van 0,5 % van toepassing.
Opnulzetting inbrengrecht
Zoals bekend, heeft de Wet van 22 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal het inbrengrecht van 0,5 % (zoals dit voorkomt in de artikelen 115, 115bis en 116 van het Wetboek der Registratierechten) vervangen door het tarief van 0 %.
Wanneer in een akte die ter registratie wordt aangeboden, een inbreng (zoals bedoeld in de artikelen 115, 115bis en 116) de enige rechtshandeling is die aan het evenredig recht – van nu 0 % – onderworpen is, zal bijgevolg het algemeen vast recht worden geheven (bij toepassing van artikel 167 W.Reg.).
Antwoord van de Minister
Aan de Minister werd gevraagd of de verlaging van het inbrengrecht naar 0 % in artikel 115 W.Reg. tot gevolg heeft dat een partiële splitsing voortaan – in alle gevallen – met een heffing van 0 % gepaard gaat. Bovendien werd de vraag gesteld of artikel 117 W.Reg. (dat, zoals gezegd, in een ‘vrijstelling’ van het inbrengrecht voorziet in geval van een inbreng van een bedrijfstak, enz.) niet overbodig is geworden.
In zijn antwoord verwijst de Minister op de eerste plaats naar de Wet van 22 juni 2005 die het tarief in de artikelen 115, 115bis en 116 W.Reg. op 0 % heeft gebracht. De Minister voegt daar onmiddellijk aan toe dat de regeling inzake de gemengde inbreng (artikel 120 W.Reg.) ongewijzigd is gebleven.
Volgens dit artikel wordt een inbreng in een vennootschap die gedeeltelijk anders vergolden wordt dan door toekenning van maatschappelijke rechten – de zogenaamde ‘gemengde’ inbreng – belast zoals een overeenkomst onder bezwarende titel. In de mate dat de vergelding gebeurt op een andere wijze dan door toekenning van aandelen, zal de inbreng onderworpen zijn aan de rechten waarin het Wetboek voorziet voor overeenkomsten onder bezwarende titel die goederen van dezelfde aard tot voorwerp hebben.
Een inbreng in een vennootschap is gemengd of onder bezwarende titel in de mate dat als vergelding voor de inbreng naast maatschappelijke rechten ook voordelen van een andere aard worden verkregen, die niet aan het risico van de vennootschap onderworpen zijn. In het kader van een partiële splitsing zal dit bijvoorbeeld het geval zijn indien er een overname is van een passiefbestanddeel (een schuld) door de overnemende vennootschap. Dit zal zo zijn ook als de overgenomen schuld nauw verband houdt met de ingebrachte goederen (bijvoorbeeld overname van hypothecaire schulden die het ingebrachte onroerend goed bezwaren).
De Minister merkt op dat in een dergelijk geval toch nog een vrijstelling mogelijk is (bij toepassing van art. 120 derde lid W.Reg.). Bij de inbreng van een universaliteit van goederen of van een bedrijfstak wordt de inbreng vrijgesteld, zelfs als dit gepaard gaat met een overname van passief (hoewel dit een andere vorm van vergelding is dan door toekenning van aandelen). Voor deze vrijstelling verwijst de Minister naar “artikel 120 juncto 117” W.Reg. Het ongewijzigde bestaan van artikel 120 W.Reg. verantwoordt, aldus volgens de Minister, het voortbestaan van artikel 117 van hetzelfde Wetboek.
De Minister gaat verder specifiek in op het geval van de partiële splitsing. Wanneer een partiële splitsing betrekking heeft op de inbreng van een deel van het actief in een vennootschap en gepaard gaat met de overname van passief, dan gaat het om een ‘gemengde’ inbreng die onder toepassing valt van art. 120 W.Reg. De vrijstelling van het recht van overgang onder bezwarende titel (zoals bedoeld in art. 120 derde lid W.Reg.) is enkel van toepassing als de partiële splitsing een inbreng van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfstak betreft.
Wanneer precies vrijstelling ?
Anders gezegd, wanneer de overgedragen bestanddelen niet als een bedrijfstak (of algemeenheid) kunnen worden aangemerkt, en er passiefbestanddelen mee worden overgenomen, is de regeling inzake de ‘gemengde’ inbreng van toepassing (art. 120 W.Reg.).
Bevatten de overgedragen bestanddelen onroerende goederen, dan zal het verkooprecht (10 of 12,5 %) van toepassing zijn indien en in de mate er geen vergoeding door aandelen is. Worden enkel roerende goederen overgedragen, dan leidt dit bij een gemengde inbreng niet tot de heffing van een proportioneel registratierecht. De overdracht van roerende goederen is in België immers niet aan een proportioneel registratierecht onderworpen.
Indien geen passiefbestanddelen mee worden overgedragen (en de partiële splitsing dus enkel wordt vergoed door de uitgifte van nieuwe aandelen) dan is de regeling inzake ‘gemengde inbreng’ uiteraard niet van toepassing. Er zal dan geen proportioneel registratierecht van toepassing zijn. Zelfs niet als de overgedragen bestanddelen niet als een bedrijfstak kwalificeren. Want ofwel is er dan vrijstelling onder toepassing van art. 117 W.Reg. (als het wel om een bedrijfstak gaat); ofwel geldt het nultarief van art. 115 W.Reg. (als het niet om een bedrijfstak gaat).
Meer bepaald rees de vraag of de administratie der registratierechten dergelijke operatie al dan niet in toepassing van artikel 117 W.Reg. zou vrijstellen van het evenredig inbrengrecht en zo ja onder welke voorwaarden.
Het inbrengrecht is 0,5%. Bij niet respecteren van de voorwaarden van artikel 117 W.Reg. kan de inbreng uitdraaien op een zogenaamde “gemengde inbreng” en kan de heffing, bij aanwezigheid van een onroerend goed, oplopen tot 12,5% in Brussel en Wallonië of 10% in Vlaanderen.
Naar verluidt zou het Hoofdbestuur van het kadaster, de registratie en de domeinen inmiddels wel degelijk een standpunt hebben ingenomen.
Volgens de fiscus kan op dit ogenblik een partiële splitsing/fusie slechts van het evenredig registratierecht vrijgesteld zijn indien er kan teruggevallen worden op de vrijstellingen voorzien in het bestaande artikel 117 W.Reg., m.a.w. indien de verrichting betrekking heeft op een algemeenheid van goederen (art. 117, §1 W.Reg.), op een bedrijfstak (art. 117, §2 W.Reg.) of op een aandelenparticipatie (art. 117, §3 W.Reg.)
Belastbaar?
Een (partiële) splitsing wordt fiscaal gezien beschouwd als een (gedeeltelijke) ontbinding en vereffening van uw vennootschap.
Dat betekent dat uw vennootschap (A) in principe de vennootschapsbelasting moet betalen op de tot dan toe vrijgestelde reserves en op de zgn. latente meerwaarden die bij de splitsing vastgesteld worden.
Heeft ze bv. een pand dat voor € 100.000 in uw boeken staat, maar in werkelijkheid € 400.000 waard is, dan betaalt zij bij een splitsing in principe € 101.970 belastingen op de meerwaarde die vastgesteld wordt (€ 300.000 x 33,99%).
Zelf moet u dan als aandeelhouder van de gesplitste vennootschap in principe ook nog eens 10% roerende voorheffing (RV) betalen op de zgn. liquidatiebonus. Vaak kan een splitsing echter fiscaal gezien ‘neutraal’ gebeuren. De activa en passiva van de gesplitste vennootschap gaan dan over naar de andere vennootschap(pen) zonder extra vennootschapsbelasting en zonder RV. Daarbij geldt wel een zgn. anti-misbruikbepaling, d.i. is een bepaling waardoor de fiscus de vrijstelling kan weigeren voor splitsingen die zuiver fiscaal geïnspireerd zijn. Deze bepaling is echter vorig jaar gewijzigd in uw voordeel.
Fiscale neutraliteit
“Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing”. bij een belastingneutrale partiële splitsing door vennootschap A in vennootschap B, worden de aandelen A (vóór de partiële splitsing) in hoofde van de aandeelhouders van A als het ware geacht te zijn omgeruild tegen aandelen A (na de partiële splitsing) en nieuwe aandelen B.
BTW
In het wetsontwerp is geen enkele bepaling opgenomen die het BTW-stelsel of het stelsel inzake registratierechten wijzigt.
Inzake BTW vereist de vrijstelling van de artikelen 11 en 18, § 3 van het BTW-Wetboek, dat een algemeenheid van goederen of een bedrijfsafdeling overgedragen wordt. Zoals hierboven geargumenteerd, kan er ook sprake zijn van een partiële splitsing of fusie zonder overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfstak. Bijgevolg zou het aanbeveling verdienen dat de wetgever expliciet de partiële fusie en splitsing zou opnemen onder de vrijstellingsregeling van de artikelen 11 en 18, § 3 van het BTW-Wetboek.
Inzake registratierechten geldt dezelfde redenering. De vrijstelling waarin art. 117 van het Wetboek van Registratierechten voorziet, verwijst op dit ogenblik expliciet naar de voorwaarde van een universaliteit van goederen of één of meerdere bedrijfstakken. Ook hier dringt zich een aanvulling op om de partiële splitsing en fusie in alle gevallen vrij te stellen van registratierechten.
Besluit
Het invoeren van bovenstaande bepalingen in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen kan ervoor zorgen dat de figuur van de partiële splitsing of fusie een zeer nuttig werkinstrument wordt.