- 17 maart 2010
- Gepost door: boekhouder.be
- Categorie: Accountancy
Enkele maanden geleden heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen drie vonnissen gewezen, waarin een soortgelijk standpunt wordt ingenomen (Rb. Antwerpen 16 februari 2009, drie vonnissen, nog niet gepubliceerd). De feiten zijn in de vonnissen nogal kort weergegeven, zonder cijfergegevens. Ze kunnen wellicht als volgt worden samengevat.
Een BVBA heeft samen met haar twee zaakvoerders en hun echtgenoten een onroerend goed gekocht, de BVBA voor het vruchtgebruik van het gelijkvloers en de vier andere partijen voor de blote eigendom daarvan en voor de andere delen van het gebouw. De fiscus is van mening dat de BVBA buiten verhouding heeft betaald voor dat vruchtgebruik en dat de zaakvoerders en hun echtgenoten daardoor minder hebben moeten betalen voor hun blote eigendom en voor de door hen verkregen rechten in de andere delen van het gebouw. De fiscus belast de zaakvoerders dan ook op een voordeel van alle aard (art. 32, al. 2, 2° WIB 1992). Met betrekking tot het voordeel dat aan de echtgenoten van de zaakvoerders wordt verstrekt, belast de fiscus de vennootschap op een abnormaal of goedgunstig voordeel (art. 26 WIB 1992). Ter begroting van wat het vruchtgebruik ten opzichte van de volle eigendom zou mogen waard zijn, heeft de fiscus als norm het maximum genomen van artikel 47 W. Reg., d.w.z. 80 procent van de waarde van de volle eigendom.
De rechtbank onderschrijft de stelling van de fiscus. Zij stelt vast dat de gehanteerde norm van artikel 47 W.Reg. voor de belastingplichtigen zeer gunstig is. De fiscus heeft zijn bewijslast ingevuld middels objectieve en reële normen : hij heeft niet de economische waarde van het vruchtgebruik gewaardeerd, maar heeft het vruchtgebruik op het gelijkvloers afgewogen ten opzichte van de andere rechten binnen het gebouw. De fiscus is vertrokken van de betaalde totaalprijs van het gebouw en van het proportioneel aandeel van elk onderdeel van het gebouw binnen het kadastraal inkomen, zulks aan de hand van de verdeelsleutel in de aankoopakte zelf. De rechtbank stelt tevens vast dat de door de belastingplichtigen als tegenbewijs aangevoerde schattingsverslagen helemaal geen verheldering brengen wat betreft de interne waardeopdeling.
Weliswaar is de beslissing van de kopers om het vruchtgebruik van het gelijkvloers te laten kopen door de vennootschap, een opportuniteitsbeslissing, die niet vatbaar is voor beoordeling, evenmin als de betaalde prijs op zich. Maar de bepaling van de waarde van dat vruchtgebruik in verhouding tot de waarde van de rest is dat wel, met het oog op de toepassing van de belastingwet. Naar de mening van de rechtbank weerspiegelt de contractuele bepaling van de waarde van het vruchtgebruik door de kopers niet de correcte interne verhouding van de eigendomsrechten en van de zakelijke rechten binnen het geheel van het gebouw. Dit is voor de rechtbank een kwestie van toepassing van het realiteitsbeginsel.
De rechtbank besluit dan ook in de eerste twee vonnissen dat de zaakvoerders terecht werden belast op voordelen van alle aard, die gelijk zijn aan het verschil tussen wat zij hebben betaald en de werkelijke waarde van hun aandeel in het gebouw.
In het derde vonnis besluit de rechtbank dat het als vennootschap volstrekt abnormaal, en tegelijk goedgunstig is, de echtgenotes van de zaakvoerders te bevoordelen door de betalingslast van hun aandeel in de verwerving van de andere delen van het gebouw te verlichten; en dit, via haar betaling van een overprijs ten opzichte van de relatieve waarde van haar vruchtgebruik op het gelijkvloers binnen de totaalwaarde van het ganse gebouw.