BTW-vrijstelling onderwijs : moet ik btw rekenen op geven van les?

BTW-vrijstelling onderwijs : moet ik btw rekenen op geven van les?


Van BTW zijn vrijgesteld, het verstrekken van school- of universitair onderwijs, beroepsopleiding en -herscholing en het verrichten van de nauw daarmee samenhangende diensten en leveringen van goederen, zoals het verschaffen van logies, spijzen en dranken en van voor het vrijgestelde onderwijs gebruikte handboeken, door instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend of die aan dergelijke instellingen zijn toegevoegd of ervan afhangen; ook vrijgesteld is het geven door leerkrachten van lessen met betrekking tot school- of universitair onderwijs, beroepsopleiding of -herscholing (art. 44 § 2, 4°BTW-Wetboek).


Kan een NV die tegen betaling pilootopleidingen verstrekt, met machtiging van het Ministerie van verkeer en infrastructuur, een beroep doen op deze vrijstelling ?

Op grond van een richtlijnconforme interpretatie meent het Hof van Beroep te Gent van niet.


Een van de voorwaarden van toepassing van de vrijstelling

is dat het onderwijs of de opleiding zou worden verstrekt door instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend of die aan dergelijke instellingen zijn toegevoegd of ervan afhangen.

Wat is een instellingen die door de bevoegde overheid zijn erkend?

Het begrip “instellingen die door de bevoegde overheid zijn erkend” moet, indien mogelijk, worden geïnterpreteerd aan de hand van de Zesde Richtlijn, zonder dat evenwel kan worden overgegaan tot een uitlegging contra legem van de nationale wetgeving. Dit laatste omwille van het communautaire rechtszekerheidsbeginsel.


In de tekst van artikel 44 § 2, 4° BTW-Wetboek is geen sprake van publiekrechtelijke instellingen en ook niet van organisaties die door de betrokken Lidstaat als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend.
De richtlijnconforme interpretatie van de erkenningsvereiste leidt evenwel tot het besluit dat de door artikel 44 § 2, 4° BTW-Wetboek bedoelde erkenning deze is, bepaald bij artikel 13, A, 1 i Zesde Richtlijn, nl. de erkenning als lichamen met soortgelijke doeleinden als publiekrechtelijke instellingen. De tekst van artikel 44 § 2, 4° BTW-Wetboek verzet zich niet tegen deze interpretatie. Het feit te erkennen veronderstelt dat de overheid hiertoe bepaalde criteria in acht neemt, en de criteria die expliciet of impliciet opgelegd zijn door artikel 13, A 1, i Zesde Richtlijn, zijn voor die overheid bindend, wil zij binnen de legaliteit blijven.


Dit impliceert meteen dat de erkenning waarvan sprake in artikel 44 § 2, 4° BTW-Wetboek, niet alleen inhoudt dat zij betrekking heeft op onderwijs, maar ook op onderwijs “door andere organisaties die door de betrokken Lidstaat als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend” (art.13, A 1, i Zesde Richtlijn). De machtigingen van het Ministerie van verkeer en infrastructuur, die dergelijke erkenning niet inhouden, kunnen dan ook niet worden beschouwd als erkenning in de zin van artikel 44 § 2, 4° BTW-Wetboek.


De mening als zou onderwijs iuris et de iure moeten worden geacht in het algemeen belang te zijn, kan niet worden gevolgd. Onderwijs kan immers ook uitgebouwd worden als een lucratieve activiteit. De vrijstelling moet worden geweigerd aan belastingplichtigen die een winstoogmerk hebben.

In casu gaat het om een NV, die moet worden geacht winst na te streven