- 4 januari 2010
- Gepost door: boekhouder.be
- Categorie: BTW
Welke wijzingen op BTW vlak moet je onthouden?
Diensten van Belgische aannemers voor gedeeltelijke belastingplichtigen : voortaan altijd verlegging ?
De twee gezichten van de gedeeltelijke belastingplichtige
Personen die zowel belastbare handelingen verrichten als handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, kwalificeren als gedeeltelijke belastingplichtigen voor de btw. Dit is bijvoorbeeld het geval voor een actieve holding, die zowel pure holdingactiviteiten verricht (buiten btw) als prestaties die wel belastbaar zijn (bv. managementdiensten). Dit is ook het geval bij een overheidsinstelling die zowel overheidshandelingen verricht (buiten btw) als belaste handelingen (bv. verkoop van geproduceerde goederen, exploitatie van parkings etc.).
In beginsel zijn deze belastingplichtigen gehouden om zich in het kader van hun economische handelingen te identificeren voor btw-doeleinden. De aldus geïdentificeerde belastingplichtige zal in principe op periodieke basis btw-aangiften moeten indienen.
Wanneer dergelijke gedeeltelijke belastingplichtigen werk in onroerende staat laten verrichten door een Belgische aannemer, stelt zich de vraag of deze aannemer btw dient aan te rekenen op zijn prestaties dan wel of de btw over deze werken dient te worden verlegd naar de afnemer (regeling medecontractant: artikel 20 van KB nr. 1).
Regeling medecontractant afhankelijk van ‘gebruik’
Volgens de algemene regel is een Belgische leverancier of dienstverrichter, die binnen België belastbare handelingen verricht, schuldenaar van de over zijn handelingen verschuldigde btw. In afwijking hiervan bepaalt artikel 20 van KB nr. 1 dat bij uitvoering van werken in onroerende staat door een Belgische aannemer, de verschuldigde btw in bepaalde gevallen verlegd wordt naar zijn medecontractant.
Opdat deze verleggingsregeling van toepassing zou zijn, is onder meer vereist dat de medecontractant van de Belgische aannemer een in België gevestigde btw-plichtige is die periodieke btw-aangiften indient (of een niet-Belgische btw-plichtige die in België geregistreerd is met aanstelling van een aansprakelijk vertegenwoordiger). Op basis van een letterlijke lezing van de wettekst, zou de hier bedoelde gedeeltelijke belastingplichtige inderdaad in aanmerking komen voor toepassing van de verleggingsregeling.
Echter, volgens de btw-administratie is de eventuele toepassing van deze verleggingsregeling afhankelijk van het gebruik dat van het werk in onroerende staat wordt gemaakt door de gedeeltelijke belastingplichtige medecontractant. Immers, de verlegging zou slechts van toepassing zijn wanneer ‘de geleverde goederen en de verstrekte diensten door de medecontractant worden gebruikt in het kader van zijn economische activiteit’ (Adm. Aanschr. nr. 3 van 1 februari 1979, randnr. 10-11 en BTW-handleiding 2007, randnr. 483/2).
Met andere woorden, indien de werken geheel of gedeeltelijk, zij het zelfs in minimale mate, betrekking hebben op de belastbare activiteit van de gedeeltelijke belastingplichtige, dan zal de aannemer zonder btw moeten factureren. De gedeeltelijke belastingplichtige dient in dat geval zelf de verschuldigde btw te voldoen in zijn periodieke btw-aangifte (artikel 20 KB nr. 1). Echter, hebben de werken daarentegen uitsluitend betrekking op de niet-economische activiteit van de gedeeltelijke belastingplichtige (pure holdingactiviteit, overheidstaak), dan speelt de verlegging niet en moet de aannemer factureren met btw. Wel blijkt uit de praktijk dat de aannemer doorgaans met verlegging factureert indien hem een Belgisch btw-nummer is meegedeeld door zijn klant, en bij gebreke daarvan hij btw aanrekent op zijn factuur.
Voortaan kwalificatie als belastingplichtige voor het geheel, ongeacht gebruik?
Bovenstaand administratief standpunt lijkt echter onverenigbaar te zijn met een arrest van het Europese Hof van Justitie van 6 november 2008 (H.v.J., nr. C-291/07 inzake ‘Skatteverket’, 6 november 2008). In deze zaak kwam het Hof tot de conclusie dat een overheidsinstelling, die zowel economische activiteiten als overheidsactiviteiten stelt, bij afname van intellectuele diensten uit een andere lidstaat moet worden geacht de hoedanigheid van belastingplichtige te hebben, ook indien deze diensten ‘alleen’ gebruikt zouden worden ten behoeve van de (niet-economische) overheids-handelingen.
Weliswaar had de uitspraak van het Hof van Justitie betrekking op de toepassing van de plaatsbepalingsregels (cfr. artikel 21 §3, 7° W.btw) en niet op de toepassing van de bijzondere voldoeningsregels, zoals hiervoor uiteengezet. Maar, in het kader van de nieuwe regels van de ‘VAT package’ met betrekking tot de plaatsbepaling (artikel 21, §1) en voldoeningsplicht (artikel 51, §2) wordt voornoemd standpunt van het Hof van Justitie nu ook in België expliciet bevestigd. Onder verwijzing naar voornoemd arrest van het Europese Hof van Justitie wordt in de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp immers vermeld: « Wanneer een belastingplichtige ook werkzaamheden verricht die niet onder het toepassingsgebied vallen van het btw-stelsel, waarbij hem diensten worden verstrekt die bestemd zijn voor het stellen van dergelijke niet in het Wetboek bedoelde handelingen, zullen de diensten eveneens plaatsvinden daar waar de belastingplichtige ontvanger van de dienst is gevestigd » (Wetsontwerp tot wijziging van het Btw-wetboek d.d. 11 september 2009, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 2157/001, Memorie van Toelichting, p. 8-9).
Naar verluidt zouden voorgaande principes voortaan ook worden doorgetrokken naar de binnenlandse verleggingsregeling van artikel 20 KB nr. 1. Vanaf 1 januari 2010 zou de verlegging van heffing overeenkomstig artikel 20 KB nr. 1 steeds van toepassing zijn in het geval de afnemer een gedeeltelijke belastingplichtige is die periodieke btw-aangiften moet indienen. Dit ongeacht het gebruik (bestemming) die de werken bij de gedeeltelijke belastingplichtige zouden krijgen: voor zijn belastbare activiteit dan wel voor de activiteit die buiten de btw valt. Een Administratieve Beslissing in die zin zou in de loop van de maand december 2009 worden gepubliceerd.
Dit betekent bijvoorbeeld dat een gemeente die reeds over een gewoon btw-identificatienummer beschikt en die ‘wegenwerken’ (of werken aan het ‘gemeentehuis’) laat uitvoeren, voortaan geen btw meer zal krijgen aangerekend van de aannemer, maar de verschuldigde btw zelf zal moeten voldoen via haar periodieke btw-aangiften.
Let wel, de voorwaarde dat het moet gaan om een belastingplichtige afnemer ‘die gehouden is tot het indienen van periodieke btw-aangiften’ blijft ongewijzigd. Met andere woorden, de verleggingsregeling van artikel 20 KB nr. 1 zal nog steeds niet van toepassing zijn op de niet-belastingplichtige of (volledig) vrijgestelde afnemers die vanaf 1 januari 2010 weliswaar voor btw geregistreerd zijn, maar enkel Belgische btw moeten voldoen op hun intracommunautaire aankopen (wegens overschrijding van de drempel) of hun aankopen van internationale diensten. Deze zullen immers in principe geen periodieke btw-aangiften indienen, maar enkel een bijzondere btw-aangifte.
Welke basisregels kunnen u helpen?
Als u goederen koopt/verkoopt?
Kortweg, dan wijzigt er voor u nagenoeg niets. De BTW-spelregels inzake de aan- en de verkoop van goederen in een ander land van de Europese Unie blijven m.a.w. wat ze zijn. Koopt u bv. een partij goederen bij een Italiaanse leverancier, dan zal die u m.a.w. nog altijd moeten factureren zonder BTW (dit is nl. een zgn. intracommunautaire levering).
Alleen als u diensten verricht? Inderdaad, de wijzigingen vanaf 01.01.2010 hebben alleen betrekking op ‘diensten’ en in principe ook alleen als de dienst ‘grensoverschrijdend’ is. Uw klant of – voor uw inkomende facturen – uw leverancier moet dus m.a.w. in het buitenland gevestigd zijn.
Wat is de voornaamste wijziging? Kortweg, dat er bij de zgn. intracommunautaire facturatie van diensten in veel gevallen geen BTW meer aangerekend zal mogen worden. Één van de nieuwe hoofdregels zegt nl. dat de BTW van het land van de klant van toepassing is én dat het in principe ook de klant zelf is die die BTW dan moet voldoen in zijn eigen land.
Dus is er een ‘verlegging’ als regel?
In grote lijnen komt het daar inderdaad op neer. De BTW zal m.a.w. – nog méér dan al het geval was – ‘verlegd’ worden naar de klant, wat erop neerkomt dat die de BTW zal moeten voldoen via zijn eigen BTW-aangifte. Hij kan die BTW in diezelfde aangifte in principe echter ook ineens weer in aftrek brengen zodat het dus in feite een nuloperatie is.
Enkel bij BTW-plichtige klanten dus? Inderdaad! Voor particuliere klanten geldt die zgn. verlegging van de BTW niet aangezien zij geen BTW-aangifte indienen. Aan hen moet de BTW dus in principe nog effectief aangerekend worden.
Voortaan twee hoofdregels. Dat is de kern van het verhaal. Er wordt voortaan nl. een onderscheid gemaakt naargelang de klant een BTW-nummer heeft of niet én in beide situaties geldt er dan een zgn. hoofdregel die bepaalt welke BTW er in die situatie van toepassing is.
Let op! In beide gevallen gelden er wel nog tal van uitzonderingen.
Uw klant is BTW-plichtig. U zit dan, zoals dat heet, in een business-to-business-situatie (B2B) en in dat geval geldt als hoofdregel: toepasselijke BTW = BTW van het land van de ‘klant’ en het is de klant zelf die de BTW in dat geval zal moeten voldoen. De BTW wordt dan m.a.w. verlegd, lees: u factureert zonder BTW.
Uw klant is niet BTW-plichtig. U zit dan, zoals dat heet, in een business-to-consumer-situatie (B2C) en in dat geval geldt als hoofdregel: toepasselijke BTW = BTW van het land van de ‘leverancier’ en de leverancier (de dienstverrichter) rekent die BTW ook zelf aan.
Ook wijzigingen in de BTW-aangifte en de listing. Hier moet dan vooral uw boekhouding op afgestemd worden. Zo zijn er in de BTW-aangifte bv. bepaalde roosters bij gekomen, terwijl andere inhoudelijk gewijzigd zijn. Verder zal de fameuze listing, die nu alleen geldt voor de verkoop van goederen aan een BTW-plichtige in een andere Europese lidstaat (een intracommunautaire levering), voortaan ook ingediend moeten worden bij het verstrekken van ‘intracommunautaire’ diensten.
omgekeerd, u verricht een dienst in 2010 waarvoor u reeds in 2009 een voorschotfactuur uitreikt. Moet u dan de oude of de nieuwe regels toepassen of beide?
Waarover gaat het?
U verricht een dienst. Stel, u herstelt in opdracht van een Nederlandse BTW-plichtige klant een mobiele kraan die zich op een werf in België bevindt. De kraan blijft na de herstelling nog ter plaatse staan.
Oude regel. Volgens de oude plaatsbepalingsregel vindt deze dienst plaats in België (de plaats waar het goed zich bevindt op het ogenblik waarop de dienst materieel verricht wordt – oud art. 21, § 3, 2°, a) W.BTW). De plaats van de dienst bepaalt welke BTW er aangerekend moet worden. U rekent in dit geval dus Belgische BTW aan.
Nieuwe regel. Vanaf 1 januari 2010 vindt deze dienst volgens de B2B-hoofdregel plaats in Nederland (nl. het land waar de professionele klant gevestigd is – nieuw art. 21, § 2 W.BTW). U rekent volgens de toepassing van de nieuwe regels dus geen BTW aan. Uw klant moet de Nederlandse BTW dan zelf voldoen via zijn eigen (Nederlandse) BTW-aangifte.
‘Tijdstip van opeisbaarheid’
Dat bepaalt welke regels er gelden. Om te weten of u de oude dan wel de nieuwe plaatsbepalingsregel moet toepassen (m.a.w. om te weten of u Belgische BTW moet aanrekenen of niet), moet u kijken naar het zgn. tijdstip van opeisbaarheid van de BTW. In principe is dat (volgens de algemene regel) het tijdstip waarop de dienst ‘voltooid’ is.
Concreet. Gaan we er in ons voorbeeld van uit dat u de herstelling van de kraan verricht op 8 december 2009 en dat u uw factuur uitreikt op 5 januari 2010, dan is de BTW opeisbaar op 8 december 2009 (tijdstip van de voltooiing van de dienst). U moet m.a.w. de oude 2009-plaatsbepalingsregel toepassen. De dienst vindt dus plaats in België en u rekent 21% Belgische BTW aan.
Goed om te weten. Bij ‘doorlopende’ diensten die aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen, wordt de dienst beschouwd als zijnde voltooid bij het verstrijken van elke periode waarop een afrekening of een betaling betrekking heeft. Verhuurt u bv. een mobiele kraan voor acht maanden en moet er elke maand huur betaald worden, dan valt de huur van december nog onder de ‘oude’ regels (u rekent 21% Belgische BTW aan), terwijl de huur van januari onder de nieuwe regels valt (vanaf januari hoeft u geen BTW meer aan te rekenen, maar moet uw klant zelf de BTW van zijn land (bv. Nederland) aanrekenen).
Andere oorzaken van opeisbaarheid
Voorschot in 2009. Is er vóór de voltooiing van de dienst al een factuur opgemaakt of een betaling gebeurd, dan is de BTW op het gefactureerde of het ontvangen bedrag op dat moment al opeisbaar. Stel dat u in ons voorbeeld de herstelling verricht op 8 januari 2010, maar dat u al een voorschotfactuur uitreikt op 10 december 2009. De BTW op het gefactureerde voorschot is dan opeisbaar op 10 december 2009 (tijdstip van de opmaak van de factuur). Hierop past u dus de ‘oude’ regels toe, wat impliceert dat u op het in 2009 gefactureerde bedrag 21% Belgische BTW moet aanrekenen.
Saldo in 2010. De BTW op het saldo wordt opeisbaar in 2010 (tijdstip van de voltooiing van de dienst). Hierop past u de nieuwe plaatsbepalingsregel toe en rekent u zelf geen BTW aan. Uw klant moet dan zelf de BTW van zijn land aanrekenen.