- 24 februari 2010
- Gepost door: boekhouder.be
- Categorie: Sociale wetgeving
Bijdragen herleid tot werkelijke bezoldigingen
Een verpleger in loondienst startte in 1996 een zelfstandige activiteit in bijberoep op. In 1998 richtte hij met zijn echtgenote een bvba op, waarin hij zaakvoerder was. Eind 2000 vroeg hij de omschakeling van zelfstandige in bijberoep naar zelfstandige in hoofdberoep om enkele maanden later weer over te schakelen naar het statuut van zelfstandige in bijberoep.
Beide echtgenoten betaalden forse sociale bijdragen aan de kas voor zelfstandigen voor de aanslagjaren 2000 tot en met 2005, die telkens in grote lijnen overeenstemden met de ontvangen bezoldigingen als bedrijfsleider. Dit leidde in 2003 en 2004 tot een aanzienlijke terugbetaling van de betaalde sociale bijdragen. Na een onderzoek van de fiscale toestand van beide bedrijfsleiders laat de administratie in 2004 weten te zullen overgaan tot uitbreiding van de onderzoekstermijn voor wat betreft de aanslagjaren 2000 en 2001. In september 2004 ontvingen zij een bericht van wijziging van aangifte waarin ter kennis wordt gebracht dat voor de aanslagjaren 2000 tot en met 2004 de sociale bijdragen zullen worden herleid tot deze die een beginnend zelfstandige verschuldigd is. Het overschrijdende gedeelte zal worden verworpen als beroepskost. Tevens werd een belastingverhoging van 200 % aangekondigd.
In een later bericht van wijziging met betrekking tot aj. 2005 worden de bijdragen herleid tot de werkelijke bezoldigingen als bedrijfsleider in 2004. De gewestelijke directeur bevestigde het standpunt van de taxatiediensten, maar herleidde de belastingverhoging tot 50 %. Het echtpaar kon zich hiermee niet verzoenen, en legde het dossier voor aan de rechtbank van eerste aanleg te Brugge (Rb. Brugge, 8 juni 2009).
Berekening op inkomsten derde voorafgaande jaar
Een eerste twistpunt betrof de uitbreiding van de onderzoekstermijn. De rechter bevestigde dat de kennisgeving die daartoe gebeurde wel degelijk ernstige aanwijzingen van belastingontduiking bevatte: door het betalen van te hoge sociale bijdragen is namelijk een te lage belasting op de bedrijfsleidersbezoldigingen verschuldigd. De onnodig betaalde bijdragen zijn in het jaar van regularisatie in beginsel belastbare inkomsten, maar enkel indien men in dat jaar nog bedrijfsleider was, hetgeen in voorliggende casus niet het geval was. De echtgenote onderbrak immers haar zelfstandige activiteiten in hoofdberoep van 2000 tot begin 2003, om dan vervolgens de draad weer op te nemen. Uit geen enkel document bleek dat de administratie onderzoeksdaden heeft gesteld voor de kennisgeving, zodat procedureel de regels geenszins werden geschonden.
Wat de grond van de zaak betreft herneemt de rechtbank eerst de principes van de sociale bijdragen. De bijdragen voor een zelfstandige, waartoe ook een bedrijfsleider behoort, worden berekend op de inkomsten van het derde voorafgaande jaar. Voor een beginnende zelfstandige, die de eerste drie jaar geen referte-inkomen heeft, worden de bijdragen berekend op een wettelijke minimumbasis. Om (zware) regularisaties vanaf het vierde jaar te vermijden kan de zelfstandige opteren om gedurende de eerste drie jaar sociale bijdragen te betalen op een door hem geraamd beroepsinkomen. Terugbetaalde sociale bijdragen worden in het jaar van effectieve terugbetaling in mindering gebracht van de dat jaar te betalen bijdragen. In de mate dat de terugbetaling de in dat jaar betaalde sociale bijdragen overtreft, is het verschil niet belastbaar voor bedrijfsleiders.
Constructie van belastingontduiking …
De rechtbank stelt vast dat het echtpaar een systeem heeft opgezet om tijdens de eerste drie jaar van hun zelfstandige activiteit zeer hoge sociale bijdragen te betalen die helemaal niet in verhouding staan tot de werkelijk ontvangen bezoldigingen. De bijdragen zijn gedurende vier opeenvolgende jaren hoger of bijna zo hoog als de ontvangen bezoldigingen. De rechtbank erkent weliswaar dat de raming van de inkomsten niet steeds eenvoudig is, maar voor bedrijfsleiders ligt het toch wel eenvoudiger. Zij bepaalden in casu zelf hun bezoldigingen aangezien zij ook (enig) vennoot waren. Zij waren dan ook perfect in staat hun bezoldigingen te ramen alsmede de daarop verschuldigde sociale bijdragen in plaats van te kiezen voor de maximale bijdragen.
De keuze voor de te hoge bijdragen werd volgens de rechter duidelijk gemaakt met het oogmerk weinig of geen belastingen te betalen en vervolgens deze te veel betaalde bijdragen geheel of gedeeltelijk onbelast terug te krijgen. Ook in het feit dat de echtgenote geen zinnige verklaring kon geven waarom zij vanaf december 2000 tot en met maart 2003 haar zelfstandige activiteit stopgezet heeft om dan vervolgens weer op te starten, gebruik makende van de basisbijdragen voor beginnende zelfstandigen, ziet de rechter een element van de opgezette constructie van belastingontduiking.
… leidt tot weigering aftrek als beroepskost
De rechtbank komt dan ook tot de vaststelling dat de administratie voor de aanslagjaren 2002 tot en met 2005 de aftrekbare sociale bijdragen beperkte tot het bedrag dat verschuldigd is op de werkelijke nettobezoldigingen van de respectieve jaren. De meer betaalde bijdragen voldoen niet aan de in artikel 49 WIB 92 opgesomde voorwaarden. Zij werden immers niet betaald om belastbare inkomsten te verwerven of te behouden. Ook de belastingverhoging van 50 % wordt bevestigd.
In 2005 kwam ook de rechtbank te Luik tot een gelijkluidende uitspraak (Rb. Luik, 26 april 2005). De rechtbank beklemtoonde dat het betalen van kwartaalbijdragen die niet in verhouding zijn met de behaalde inkomsten niet geacht kunnen worden te zijn betaald in het kader van zijn sociale verplichtingen. Kortom, de betaalde bijdragen zijn niet inherent aan de uitgeoefende zelfstandige activiteit, en zijn dan ook fiscaal niet aftrekbaar als beroepskost.