- 11 mei 2012
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Wat met een in het buitenland gekochte auto?
Volgens de minister moet u daarvoor uitgaan van de catalogusprijs in België en niet van de (lagere) catalogusprijs in het buitenland.
Dat bepaalde modellen in het buitenland nogal grondig kunnen verschillen van de Belgische versie, daar gaat de minister blijkbaar moeiteloos aan voorbij…
Zowel voor nieuwe als voor tweedehandsauto’s zal dezelfde cataloguswaarde gelden en zal enkel de werkelijk betaalde btw meegeteld worden. Voor een buitenlandse auto geldt de Belgische cataloguswaarde.
De belastingadministratie heeft haar zgn. FAQ’s (Frequently Asked Questions) met betrekking tot de voordelen van alle aard voor bedrijfswagens geactualiseerd. Daarin neemt zij enkele verrassende nieuwe standpunten in. We bekijken hierna de voor de praktijk belangrijkste wetenswaardigheden.
Sinds 1 januari 2012 dient het belastbare voordeel van alle aard uit een ter beschikking gestelde firmawagen (personenwagen, stationwagen of minibus) als volgt te worden berekend:
VAA firmawagen = cataloguswaarde x leeftijdspercentage x CO2-percentage x 6/7
Praktische berekening van de leeftijdscorrectie
Per volledig verlopen jaar sinds de eerste inschrijving van de firmawagen wordt de cataloguswaarde met 6 % verminderd totdat de correctie van 30 % is bereikt. Meestal zal de wagen ergens in de loop van een kalenderjaar ingeschreven zijn en bijgevolg ergens in de loop van het jaar een vol jaar ouder worden. Gedurende de eerste vijf jaren sinds de eerste inschrijving van de wagen moeten we dus met twee perioden werken. De administratie laat nu weten dat u die perioden van dag tot dag moet berekenen.
Voorbeeld
Neem een bedrijfswagen (diesel) met een cataloguswaarde van 50.000 EUR en een CO2-uitstoot van 125 gr/km. Hij werd voor het eerst ingeschreven op 14 juni 2010. Op 14 juni 2012 zijn er twee volle jaren verstreken sinds de eerste inschrijving. Om het voordeel van alle aard voor aanslagjaar 2013 correct te berekenen, moet u twee perioden onderscheiden:
– de eerste periode met 94 % = van 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2012;
– de tweede periode met 88 % = van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012.
Voor elke periode moet u vervolgens het exacte aantal kalenderdagen tellen. Het kalenderjaar 2012 is een schrikkeljaar en heeft 366 dagen. De eerste periode telt dus 152 dagen op een totaal van 366 (152/366). De tweede periode telt 214 dagen op een totaal van 366 (214/366).
Bijgevolg is het voordeelbedrag voor aanslagjaar 2013 gelijk aan:
(50.000 x 94 % x 152/366 x 8,5 % x 6/7) + (50.000 x 88 % x 214/366 x 8,5 % x 6/7)
Dezelfde berekening op dagbasis is voorgeschreven om het bedrag van de maandelijkse bedrijfsvoorheffing te becijferen.
CO2-uitstoot op het inschrijvingsbewijs
De administratie houdt enkel en alleen rekening met de officiële CO2-uitstoot zoals bekend bij de DIV. Het is de uitstoot die vermeld staat op het inschrijvingsbewijs en niet diegene die voorkomt op het gelijkvormigheidsattest. Als het inschrijvingsbewijs niets vermeldt, dan worden de forfaitaire uitstootwaarden van 205 g/km voor een benzinemotor en 195 g/km voor een dieselmotor gebruikt. De administratie geeft nu de belastingplichtige de mogelijkheid om het CO2-uitstootgehalte alsnog door de DIV op het inschrijvingsbewijs te laten vermelden. Indien de werkelijke CO2-uitstoot lager ligt dan die forfaits, dan heeft u er belang bij om de vermelding op uw inschrijvingsbewijs te vragen. U kunt de infokiosk van de DIV contacteren (bereikbaar op het nummer 02/277.30.50).
CO2-uitstoot voor wagens met lpg-installatie
Als een bedrijfswagen zowel met een benzinemotor als met een gasinstallatie is uitgerust, dan mag u het voordeel berekenen met de officiële CO2-uitstoot voor lpg. In de regel zal de gebruiker immers met zo’n wagen overwegend op gas rijden. Maar indien uit de feiten blijkt dat er nooit of nauwelijks op lpg wordt gereden, dan moet het voordeel toch worden berekend met de CO2-uitstoot voor de aanwezige benzinemotor.
Zelf betaalde brandstofkosten
Wanneer een werknemer of bedrijfsleider een bedrijfswagen ter beschikking krijgt zonder tankkaart,dan betaalt hij zelf de brandstofkosten. De administratie is van mening dat de werknemer of bedrijfsleider de zelf betaalde brandstofkosten niet als eigen bijdrage in aftrek mag brengen van het belastbare voordeel van alle aard voor die bedrijfswagen. Dit is een forse koerswijziging want vroeger was de aftrek van de verbruikte brandstof wel mogelijk (zie ComIB92, 36/142). M.a.w. het belastbare voordeel is exact even hoog voor wie een bedrijfswagen mét of zonder tankkaart ter beschikking krijgt.
Eigen bijdrage tegenover zelf betaalde opties
Het belastbare voordeel van alle aard mag worden verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer of de bedrijfsleider. Dat staat uitdrukkelijk in de wet (art. 36 §2 laatste lid WIB 92).
De eigen bijdrage moet een tussenkomst van de werknemer/bedrijfsleider zijn in de wagen die hem door de werkgever/onderneming ter beschikking wordt gesteld. Dat is een fundamentele voorwaarde volgens de administratie. De cruciale vraag is dan ook wat er precies ter beschikking staat: een firmawagen mét opties of een firmawagen zonder opties.
Zelf bekostigde opties worden door de administratie enkel en alleen nog als eigen bijdrage aanvaard op voorwaarde dat de betaalde kosten bijdragen tot de samenstelling van de cataloguswaarde van de bedrijfswagen die als vertrekpunt dient voor de berekening van het belastbare voordeel.
Volgende zelf door de werknemer of bedrijfsleider betaalde zaken zijn niet als eigen bijdrage aftrekbaar van het voordeel:
– de montage van een set winterbanden terwijl het leasingcontract niet voorziet in de terbeschikkingstelling van winterbanden;
– benzinekosten en tolkosten tijdens een vakantiereis;
– brandstofkosten voor privéverplaatsingen;
– kosten van een wasbeurt;
– de verzekeringspremie;
– de aankoop van een trekhaak of fietsdrager (na de terbeschikkingstelling van de auto).
De administratie kijkt naar de ter beschikking gestelde wagen. Wie achteraf zelf een trekhaak of fietsendrager monteert, zal niet worden belast op een bijkomend voordeel want die zaken zitten niet in de cataloguswaarde van de ter beschikking gestelde auto. Daarom mag de betaling voor die trekhaak of fietsendrager niet in min komen van het belastbare voordeel.
Bestelling van een duurder model of van extra opties bij aanvang
Er is wél sprake van een aftrekbare eigen bijdrage ingeval de werknemer of bedrijfsleider meer opties van bij het begin wil of een duurder model dan wat past binnen het standaardbudget. Op voorwaarde dat de werkgever toestemt om het leasebudget te overschrijden en de werknemer dat verschil zelf bijpast. Het leasecontract heeft dan betrekking op de auto mét de opties of op de duurdere uitvoering.
De reden waarom de administratie zo’n aftrek wel toestaat is omdat een extra optie of het duurdere automodel van in het begin de belastbare basis verhoogt. Het voordeel wordt dan berekend op basis van de catalogusprijs inclusief de opties of op basis van de cataloguswaarde van de ter beschikking gestelde duurdere wagen. De werknemer of de bedrijfsleider heeft dan persoonlijk bijgedragen tot dat hogere voordeel en daarom is de eigen bijdrage aftrekbaar van het belastbare voordeel.
De bepalingen in het leasingcontract spelen hierin dus een grote rol.
Voorbeeld 1
Een werkgever voorziet voor een leasewagen BMW 325 (standaardmodel) een budget van 500 EUR/maand. Maar de werknemer wil op eigen kosten een metaalkleur, lederen zetels, sportvelgen, boordcomputer e.d. Daardoor stijgt de maandelijkse leasingvergoeding met 100 EUR. De werknemer betaalt zelf die 100 EUR/maand. Aangezien de gekozen opties de cataloguswaarde verhogen bij de berekening van het voordeel, mag de werknemer zijn bijdrage van 100 EUR/maand aftrekken van zijn belastbaar voordeel firmawagen.
Voorbeeld 2
Een werkgever stelt een leasewagen Audi A4 voor maar de werknemer verkiest een Audi A5 en hij is bereid om het verschil in leasevergoeding zelf te betalen. Ook hier stijgt de cataloguswaarde in de berekening van het autovoordeel en mag de eigen bijdrage in mindering worden gebracht van het voordeel firmawagen.
Eenmalige eigen bijdrage
Naast de klassieke maandelijkse betaling (inhouding op het loon) aanvaardt de administratie dat u ook een eenmalige bijdrage mag aftrekken van het voordeel van alle aard. Maar in één jaar kunt u niet méér aftrekken dan het bedrag van het belastbare voordeel. Een overschot is niet aftrekbaar van andere bezoldigingen of andere voordelen en is evenmin niet overdraagbaar naar een volgend jaar.
Garagebedrijven
In garagebedrijven hebben werknemers of bedrijfsleiders niet altijd een vaste bedrijfswagen ter beschikking. Zij rijden afwisselend met verschillende voertuigen naargelang de beschikbaarheid op dat moment. Het belastbare voordeel van iedere maand moet worden berekend met het voertuig dat het meest door de betrokken werknemer of bedrijfsleider in de loop van die maand werd gebruikt.
Anders is de situatie waarin de werknemer of bedrijfsleider gedurende de eerste twee weken van de maand voertuig A ter beschikking krijgt en daarna tot het einde van de maand voertuig B. Dan is er géén afwisselend gebruik van verschillende voertuigen. Voor die maand is het voordeel gelijk aan de som van de voordelen voor voertuig A (pro rata op dagbasis) en voertuig B (pro rata op dagbasis).
Aankoop in onverdeeldheid
Wanneer een auto in onverdeeldheid wordt aangekocht door een bedrijfsleider en zijn vennootschap, zal het voordeel van alle aard in verhouding staan tot de waarde van de ter beschikking gestelde auto.
Voorbeeld
De zaakvoerder betaalt zelf 20 % van de wagen terwijl zijn bvba 80 % van de wagen betaalt. De wagen wordt op naam van de vennootschap ingeschreven. De zaakvoerder gebruikt de wagen 20 % voor privédoeleinden. In dat geval zal het voordeel van alle aard voor de zaakvoerder worden berekend op basis van 80 % van de cataloguswaarde van de wagen (plus de overige variabelen uit de formule).
17 % van het voordeel in verworpen uitgaven
Bij de werkgever/vennootschap komt 17 % van het voordeel van alle aard terecht in verworpen uitgaven (art. 198 1e lid 9° WIB 92). Die 17 % moet worden berekend op het effectief in de personenbelasting belastbare voordeel, d.w.z. het theoretische voordeel verminderd met de eventuele eigen bijdrage van de werknemer of de bedrijfsleider.
Georganiseerd carpoolen
In het nieuwe stelsel is de belastingadministratie veel strenger geworden voor de carpoolers met een bedrijfswagen.
Voortaan is er op fiscaal gebied nog slechts sprake van een door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer met bedrijfswagens voor zover de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn:
– het aandeel carpooling voor de werknemer-chauffeur moet minstens 80 % bedragen in het totale traject woonplaats-vaste plaats van tewerkstelling;
– de auto mag niet voor eigenlijke privéverplaatsingen worden gebruikt (enkel en alleen voor woon-werkverkeer);
– de werkgever moet de regels en modaliteiten voor het gebruik van het gemeenschappelijk vervoer vastleggen en hij moet toezien op het gebruik ervan door de werknemers.
Pas onder deze drie voorwaarden is het volledige voordeel voor de bedrijfswagen bij de werknemer-chauffeur vrijgesteld van belastingen als sociaal voordeel. Hetzelfde geldt ook voor de werknemers-passagiers. Is aan die voorwaarden niet voldaan, dan kan de vrijstelling als sociaal voordeel niet worden toegepast. Door deze strenge spelregels (de 80 %-eis en uitsluitend woon-werkgebruik) zal in de praktijk het voordeel van alle aard nog nauwelijks kunnen worden vrijgesteld door aan georganiseerd carpoolen te doen.