- 29 maart 2021
- Gepost door: Wouter Devloo
- Categorieën: BTW, Tips & tricks
Sinds 2011 is de btw-aftrek op gemengd gebruikte bedrijfsmiddelen anders geregeld. Het beroepsgebruik is daarbij relevant. Voor een bedrijfswagen kan een btw-plichtige dat beroepsgebruik volgens drie methoden vaststellen. Op 14 januari 2021 heeft de minister van Financiën enkele versoepelingen aangebracht aan de toepassing van die aftrekmethoden voor de btw.In verhouding tot beroepsgebruik
Sinds 2011 gelden er strengere regels voor de aftrek van gemengd gebruikte bedrijfsmiddelen. Het gaat m.a.w. om goederen die aangekocht zijn voor het bedrijf maar deels ook privé gebruikt worden. Het principe is dat aftrek van de btw die betaald is voor het bedrijfsmiddel, slechts toegestaan wordt in verhouding tot het beroepsgebruik. Voor bedrijfswagens kan de btw-plichtige een keuze maken tussen drie methoden om dat beroepsgebruik te bepalen, nl. op basis van de werkelijk gereden beroepskilometers (methode 1), een semi-forfaitaire methode (methode 2), en tenslotte door terug te vallen op een algemeen forfait van 35%. De btw-aftrek voor bedrijfswagen kan in principe nooit hoger zijn dan 50%, ook al wordt het beroepsgebruik vastgesteld op bv. 70%.Voorwaarden
Aan elk van voornoemde methoden zijn voorwaarden gekoppeld.
De eerste is de moeilijkste maar maakt het mogelijk de aftrek te maximaliseren. Het komt er dan op neer een volledige rittenadministratie bij te houden. Elke beroepsmatige rit moet gedocumenteerd worden. Bij de tweede methode mag het privégebruik berekend worden aan de hand van de afstand van de woonplaats tot het werk (woon-werkverkeer wordt namelijk als privégebruik beschouwd) voor een verondersteld (vast) aantal werkdagen van 200 en een forfait van 6000 km voor het overige woon-werkverkeer. Dat resulteert in volgende formule: 1 – [(200 dagen x woon-werk x 2) + forfait van 6.000 privé-km]/kilometers op jaarbasis x 100 = aftrekpercentage.
Deze tweede methode is eventueel combineerbaar met de eerste methode (keuze per bedrijfswagen). De derde methode is een forfaitair en behoeft dus o.m. geen rittenadministratie. Het forfait bedraagt 35%. Indien een btw-plichtige voor deze forfaitaire methode opteert, dient het minstens gedurende vier kalenderjaren toegepast te worden. Deze derde methode kan ook niet gecombineerd met methode 1 of methode 2 (en moet dus voor alle bedrijfswagens tegelijkertijd worden toegepast). Tijdelijke afwijking
De minister van Financiën heeft midden januari 2021 beslist dat van bovenstaande regels tijdelijk kan afgeweken worden.
Btw-plichtigen die de semi-forfaitaire methode (tweede methode) toepassen, kunnen zich voor kalenderjaar 2020 beroepen op het 35% forfait, maar voor 2021 kunnen ze weer terugvallen op de tweede methode, aldus de minister.
De vereiste om de forfaitaire methode minstens vier jaar te gebruiken komt dus te vervallen.
Er wordt ook toegelaten om gedurende kalenderjaar 2020 methode 2 en methode 3 te combineren.