- 22 maart 2015
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Parallel wordt de begroting de volgende vijf jaar extra gespekt : verzekeraars en banken zullen vanaf 2015 tot 2019 ieder jaar een stuk van de latere anticipatieve heffing al vervroegd moeten innen. Het tarief van die vervroegde inning bedraagt 1 % en wordt berekend op de pensioenspaarpot per 31 december 2014. De aldus betaalde vervroegde inningen worden dan later verrekend, in principe dus met de normale 8 %-anticipatieve heffing. Deze nieuwe regeling is verwerkt in de artikels 103 tot 113 van de Programmawet van 19 december 2014 (BS 29 december 2014, tweede editie).
Anticipatieve heffing
Officieel heet de anticipatieve heffing ‘taks op het langetermijnsparen’. Deze taks is niet alleen van toepassing op de pensioenspaarovereenkomsten, waarvoor maximaal 940 euro per jaar gestort mag worden (ingevolge art. 145/8 en 145/10 WIB 1992); (dit maximumbedrag is overigens van toepassing voor de aanslagjaren 2015 tot 2018 wegens de opschorting van de indexering ervan door de Programmawet van 19 december 2014). Zij is ook van toepassing op de levensverzekeringen waarvan de premies ten belope van maximaal 2.260 euro per jaar in aanmerking komen voor een belastingvermindering (klassieke individuele levensverzekering); (ook dit maximumbedrag is van toepassing voor de aanslagjaren 2015 tot 2018 wegens de tijdelijke niet-indexering).
Voor beide types van langetermijnsparen werd er tot in 2014, in principe, op de leeftijd van 60 jaar een taks van 10 % geïnd (overeenkomstig art. 184 en volgende van het Wetboek diverse rechten en taksen). Enkel voor het pensioensparen, dus zowel de levensverzekeringen als de bancaire pensioenspaarfondsen die onder het pensioenspaarstelsel vallen, wordt die taks vanaf 2015 verminderd van 10 % naar 8 %. Met deze verminderde belasting wil de regering het pensioensparen bevorderen. Voortaan wordt het langetermijnsparen dus gekenmerkt door twee belastingtarieven : 10 % voor de klassieke individuele levensverzekeringen, en 8 % voor de pensioenspaarovereenkomsten bij banken of verzekeraars. Het principe dat deze taks normalerwijze op de 60ste verjaardag van de betrokken verzekeringnemer of rekeninghouder onttrokken wordt aan de reserves of het rekeningtegoed, blijft behouden.
Ook de eventuele uitgestelde heffingsdatum van die anticipatieve heffing voor overeenkomsten afgesloten of verhoogd vanaf de 55ste verjaardag blijft behouden (art. 184, § 2 en 3 Wetboek diverse rechten en taksen), en daar gaan we in het kader van deze bijdrage dus ook niet verder op in. Ook de gevallen waarin het tarief van 33 % toegepast moet worden omwille van een vroegtijdige uitkering, blijven behouden (art. 185, § 3 Wetboek diverse rechten en taksen).
Vervroegde inning
Nieuw is dat er vanaf 2015 tot 2019 ‘vervroegde inningen’ worden toegepast, die weliswaar later verrekend zullen worden met de voormelde anticipatieve heffing van in principe 8 %. Deze innovatie borduurt verder, als we het zo mogen zeggen, op een reeds beproefde techniek om latere belastingen vervroegd te innen : zo werd de anticipatieve heffing op in principe 60 jaar al in het begin van de jaren 90 ingevoerd als een anticipatie op de toen gangbare personenbelasting, die normaal pas werd toegepast ter gelegenheid van de effectieve uitkering van het pensioenkapitaal, vaak op de leeftijd van 65 jaar. De ‘vervroegde inningen’ anticiperen nu ‘extra’ op de momenteel al gangbare anticipatieve heffing op 60 jaar.
Inzake de pensioenspaarverzekeringen
wordt die vervroegde inning telkens berekend op de afkoopwaarde per 31 december 2014. Inzake de pensioenspaarrekeningen – dit zijn de bancaire pensioenspaarfondsen – wordt het spaartegoed voor de vaststelling van de grondslag voor de vervroegde inning ook vastgeklikt op 31 december 2014. De vervroegde inning moet tijdens elk van de jaren 2015 tot 2019 toegepast worden ten belope van 1 %, maar dit uiterlijk tot het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de anticipatieve heffing wordt toegepast. Voorbeeld : als de 8 %-anticipatieve heffing in het jaar 2018 toegepast moet worden, omdat de pensioenspaarder 60 jaar oud wordt in 2018, dan moet de vervroegde inning enkel in de jaren 2015 tot en met 2017 uitgevoerd worden.
De betrokken financiële instelling moet die vervroegde inning uiterlijk op 30 september van elk van de jaren 2015 tot 2019 doorstorten aan de Schatkist. Op welke datum die vervroegde inning effectief uit de pensioenspaarcontracten onttrokken mag worden, wordt niet expliciet geregeld in de wet. In de praktijk zal dat dus ergens tussen 1 januari en 30 september moeten zijn. Ingevolge die vervroegde inningen zullen de reserves of het spaartegoed van de pensioenspaarcontracten wel verminderen, en zal dus de latere heffingsgrondslag van de anticipatieve heffing ook verminderen. En, zoals gezegd, wordt de nominale som van alle vervroegde inningen later afgetrokken van de uiteindelijk verschuldigde anticipatieve heffing.
Overeenkomstige aanpassing in personenbelasting
De anticipatieve heffing heeft een ‘bevrijdend’ karakter naar de personenbelasting toe : indien de anticipatieve heffing niet toegepast is geweest, worden de uitkeringen belast in de personenbelasting. Dit is typisch het geval bij uitkeringen bij overlijden vóór de 60ste verjaardag. Maar ook voor andere types van uitkeringen vormt de personenbelasting een vangnet om, indien de anticipatieve heffing niet werd toegepast, toch nog eenzelfde belasting te kunnen heffen. En hoewel dit eerder om uitzonderlijke situaties gaat, wordt daarom nu ook in de personenbelasting het afzonderlijk tarief van 8 % ingevoerd, naast het vroegere 10 %-tarief dat onder meer van toepassing blijft op de klassieke individuele levensverzekeringen.
De vervroegde inningen worden volgens de Programmawet “beschouwd als ingehouden bedrijfsvoorheffing”. Zij worden evenwel niet in rekening gebracht bij de berekening van de eventuele bedrijfsvoorheffing. Maar bij de uiteindelijke belastingaanslag worden ze wel verrekend zoals een ingehouden bedrijfsvoorheffing, die evenwel niet terugbetaald zal kunnen worden aan de belastingplichtige.
Geen 8 %-tarief bij brugpensioen vóór 60 jaar
Naast deze aanpassingen in de personenbelasting in het zog van de tariefvermindering van 10 % naar 8 %, wordt het genot van dit gunsttarief in het pensioenspaarstelsel vanaf aanslagjaar 2018 ook strenger gemaakt. Vanaf dan zal het 8 %-tarief in de personenbelasting immers niet langer genoten kunnen worden voor uitkeringen die ontvangen worden naar aanleiding van de toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (het vroegere brugpensioen). De minimumleeftijd om toe te treden tot dit stelsel wordt weliswaar gradueel verhoogd tot 60 jaar (en op die 60ste verjaardag wordt normalerwijze de anticipatieve heffing toegepast, waardoor er geen personenbelasting meer toegepast hoeft te worden). Maar dat zal pas het geval zijn vanaf 2020. Wie ondertussen (vanaf 2017) vóór zijn 60ste toetreedt tot het brugpensioenstelsel zal ter gelegenheid daarvan niet langer zijn pensioenspaarcontract fiscaalvriendelijk kunnen verzilveren.