- 31 mei 2015
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Aangifte én aanmelding
Sinds verschillende jaren moet in de aangifte in de PB het bestaan vermeld worden van ‘rekeningen van elke aard’, waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, of zijn niet-ontvoogde minderjarige kinderen, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling. Naast het eventueel ‘bestaan’ van een dergelijke rekening, moet ook het land of de landen worden vermeld waar die rekeningen geopend zijn geweest (art. 307, § 1, lid 2 WIB 1992). Parallel hiermee heeft de wetgever voor de betrokken belastingplichtigen vanaf het aanslagjaar 2012 de verplichting ingevoerd om de nummers van deze buitenlandse rekeningen aan te melden bij het CAP dat bij de NBB ingericht wordt, en dat onder bepaalde voorwaarden door de belastingambtenaren kan worden geraadpleegd. Ook de benaming van de bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling bij het CAP met worden aangemeld, evenals het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn.
Aanslagjaren 2012 tot en met 2014
Tot nog toe is deze aanmeldingsplicht bij het CAP dode letter gebleven, eenvoudig omdat de NBB tot op heden niet uitgerust was om deze aanmeldingen te ontvangen. Vandaar dat de verplichting, wat de aanslagjaren 2012 tot en met 2014 betreft, vorig jaar sinedie werd uitgesteld. Voor die aanslagjaren moet de aanmelding pas gebeuren nadat de belastingplichtige (die in zijn aangifte in de PB het vakje heeft aangevinkt over het ‘bestaan’ van buitenlandse rekeningen) daartoe door de Administratie schriftelijk zal zijn uitgenodigd. Hij heeft dan nog twee maanden tijd om de vereiste aanmelding te doen. Deze termijn loopt vanaf de derde dag volgend op de datum van de toezending van de voormelde uitnodiging .
Inmiddels heeft de NBB blijkbaar de nodige initiatieven genomen om de aanmeldingen conform de wet te kunnen ontvangen. Dit heeft naar verluidt tot gevolg, dat de voormelde uitnodigingen – wat de aj. 2012 t.e.m. 2014 betreft – binnenkort op de post gaan. Wie in zijn aangifte voor deze aanslagjaren het bewuste vakje heeft aangevinkt, mag zich dus kortelings aan een dergelijke uitnodiging verwachten, om alsnog binnen twee maanden de aanmelding te doen bij het CAP.
Aanslagjaar 2015 e.v.
Voor het aanslagjaar 2015 zal de regeling, zoals ze in de wet geformuleerd staat, zonder meer van toepassing zijn. De aanmelding bij het CAP moet dus ten laatste gebeuren “gelijktijdig met het indienen van de aangifte” in de PB. Voor die aanmelding zal dus geen ‘uitnodiging’ worden verstuurd. Op dit punt dreigt het Verslag aan de Koning bij het KB van 3 april 2015 voor enige verwarring te zorgen. Bij een snelle lectuur geeft het immers de indruk dat de aanmelding in het algemeen slechts moet gebeuren nadat de belastingplichtige daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd is door de FOD Financiën (BS 13 april 2015, 21.655). Maar deze precisering geldt bij nader inzien alleen maar voor de aj. 2012 t.e.m. 2014. Voor het aanslagjaar 2015 moet de belastingplichtige dus op eigen initiatief de nodige gegevens aanmelden bij het CAP. Met dien verstande dat de aanmelding niet (meer) moet gebeuren als ze al voor een vorig aanslagjaar is gebeurd.
Wie dus (na daartoe uitgenodigd te zijn) een bepaalde buitenlandse bankrekening heeft aangemeld voor bv. het aanslagjaar 2013, moet voor deze rekening – in de veronderstelling dat alles nog ongewijzigd gebleven is – geen nieuwe aanmelding (op eigen initiatief) meer doen voor het aanslagjaar 2015. Neem daarentegen iemand die in 2014 (aj. 2015) een buitenlandse rekening heeft geopend. Hij zal dan in ieder geval deze rekening op eigen initiatief moeten aanmelden bij het CAP, zonder daartoe door de FOD Financiën uitdrukkelijk uitgenodigd te worden. In de aangifte in de PB voor aanslagjaar 2015 zal hij trouwens moeten bevestigen deze aanmelding gedaan te hebben.
Uitvoeringsmodaliteiten
Het KB van 3 april 2015 bevat de nodige uitvoeringsmodaliteiten voor de aanmelding bij het CAP.
Wie ?
Het is de ‘belastingplichtige’ die tot de aanmelding bij het CAP verplicht is. Volgens het KB is dat elke persoon “die in de aangifte in de personenbelasting het bestaan moet vermelden van een buitenlandse rekening”. De aangifte mag ook door een lasthebber gebeuren (bv. de boekhouder die de aangifte namens de belastingplichtige indient).
Iedere echtgenoot of wettelijk samenwonende moet afzonderlijk de buitenlandse rekeningen aanmelden waarvan hijzelf titularis is. Dit geldt volgens het Verslag aan de Koning “zelfs [als] een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd”. Elke ouder moet bovendien de rekeningen aanmelden waarvan zijn kinderen titularis zijn, indien de ouder het wettelijk genot van de inkomsten heeft (of anders gezegd, zolang het gaat om rekeningen op naam van niet-ontvoogde minderjarige kinderen). Als beide ouders het wettelijk genot van de inkomsten van de betreffende kinderen hebben, moet – zo laat het Verslag verstaan – “ieder van beide ouders” de aanmelding doen. Zodra dat wettelijk genot wegvalt (meestal, omdat het kind meerderjarig geworden is), vervalt de aanmeldingsplicht in hoofde van de ouder(s), maar moet het kind zelf tot aanmelding overgaan. De ouder(s) moeten dan aan het CAP melden dat de betrokken rekeningen “fiscaal gezien niet langer op [zijn/hun] naam staan, [met] als “einddatum”, de “afsluitingsdatum […] van het laatste belastbaar tijdperk waarin de inkomsten van de kinderen wel nog bij die van de ouders zijn gevoegd” (Verslag aan de Koning).
In het algemeen geldt, dat “wanneer eenzelfde rekening door verschillende belastingplichtigen gezamenlijk wordt aangehouden, […] elke medehouder ertoe gehouden [is] de” aanmelding te doen (art. 3 KB). Het Verslag aan de Koning geeft het voorbeeld van een rekening die in het buitenland geopend is “door een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid” waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt. Elk van de “vennoten” die ‘mede-eigenaar’ is, is dan tot aanmelding verplicht.
Welke rekeningen ?
Volgens de wet gaat het om alle “rekeningen van elke aard” die aangehouden worden bij “een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling”. Volgens het Verslag aan de Koning gaat het om rekeningen aangehouden bij bank-, wissel-, krediet- of spaarinstellingen “die, in het buitenland en beroepshalve, financiële diensten verlenen van dezelfde aard als de gelijkaardige, in België gevestigde instellingen”.
Het Verslag preciseert dat onder ‘rekening’ in dit verband wordt verstaan “elke specifieke onderverdeling in het boekhoudplan” van de betreffende instelling “die tot stand is gekomen ten gevolge van het sluiten van een bancaire of financiële overeenkomst met de belastingplichtige, alleen of gemeenschappelijk met andere personen, en die het mogelijk maakt op een individuele basis de stromen en saldi van monetaire of financiële activa te registreren en op te volgen welke door de betrokken instelling worden bewaard voor rekening van deze belastingplichtige, alleen of samen met andere personen, of die door de betrokken instelling ter beschikking van deze laatsten worden gesteld”.
Deze ruime omschrijving omvat volgens het Verslag ook bv. een buitenlandse “effectenrekening”. Maar rekeningen van het type ‘Paypal’ die “uitsluitend” worden geopend in het “kader van en met als enig doel de uitvoering van de betaling – of van de terugbetaling – van via internet gesloten transacties” zijn volgens het Verslag dan weer niet bedoeld; althans niet als het om ‘niet-beroepsmatige’ transacties gaat. De betreffende rekeningen moeten “daarentegen wel bij het CAP worden gemeld wanneer tegoeden daadwerkelijk op deze rekeningen worden bewaard voor rekening van de belastingplichtige voor een langere tijdspanne dan hetgeen strikt noodzakelijk is vanuit een technisch oogpunt voor de uitvoering van het geldtransfer van of naar België”. Hiermee is meteen ook de vraag beantwoord, in welke gevallen het ‘bestaan’ van een rekening van het type ‘Paypal’ al dan niet in de aangifte PB moet worden vermeld.
De aanmelding bij het CAP betreft rekeningen geopend bij een ‘buitenlandse’ financiële instelling. Een rekening geopend bij een Belgisch bijkantoor van een buitenlandse financiële instelling is dus volgens het Verslag aan de Koning geen ‘buitenlandse’ rekening. Omgekeerd : een rekening geopend bij een buitenlands bijkantoor van een Belgische instelling is wel een buitenlandse rekening, en moet dus wel worden aangemeld.
Waar ?
De aanmelding moet gebeuren bij de “Nationale Bank van België, Centraal Aanspreekpunt, de Berlaimontlaan 14, 1000 Brussel”. En dit ofwel elektronisch, ofwel op papier. De aanmelding via elektronische weg zal, naar verluidt, mogelijk zijn vanaf 27 mei e.k. Voor een aanmelding ‘op papier’ zal men gebruik moeten maken van een “standaardformulier” dat beschikbaar zal zijn op de website van de NBB, of toegezonden zal worden “op eenvoudig schriftelijk verzoek gericht” aan de NBB.
Wat ?
De aanmelding moet de volgende gegevens bevatten :
* De naam en “eerste officiële voornaam” van de belastingplichtige; plus zijn rijksregisternummer of “bij gebrek hiervan, zijn identificatienummer toegekend bij de Kruispuntbank van de sociale zekerheid”.
* Het nummer van de betreffende rekening (cf. het IBAN-nummer als het bestaat).
* De benaming van de buitenlandse instelling en haar BIC-Code, of bij gebrek aan BIC-Code, “het volledig adres”.
* Het land waar de rekening is geopend.
* Voor de aanslagjaren 2012 tot en met 2014 : aanduiding van het belastbaar tijdperk verbonden met deze aanslagjaren waarin men (of een minderjarig niet ontvoogd kind) titularis van de betreffende buitenlandse rekening is geweest.
* In geval van beëindiging van het wettelijk genot van de inkomsten van kinderen, zoals gezegd (zie hoger) : “het laatste belastbaar tijdperk waarin de inkomsten van de kinderen gevoegd werden bij deze van de ouders”.
* De datum van afsluiting “van elke buitenlandse rekening die eerder aan het CAP werd meegedeeld”.
Procedure
De NBB registreert de ontvangstdatum van de aanmelding, en bevestigt ze, per kerende als de aanmelding via elektronische weg gebeurt, of binnen dertig kalenderdagen wanneer de aanmelding op papier gebeurt. De gegevens m.b.t. een bepaalde rekening worden bewaard tot het verstrijken van het achtste jaar dat volgt op het jaar waarin de rekening werd afgesloten; en m.b.t. de belastingplichtige, tot het verstrijken van het achtste jaar dat volgt op het jaar waarin de laatste van de rekeningen die op zijn naam werden aangemeld, werd afgesloten.
Raadpleging van het CAP
Het raadplegen van het CAP van de buitenlandse rekeningen is aan strenge voorwaarden onderworpen (cf. art. 322, § 5 WIB 1992; het Verslag aan de Koning verwijst hierbij ten onrechte naar de § 2 en 3 van art. 322 WIB 1992, waar het § 5 moet zijn). Zo is vereist, dat de belastingplichtige eerst zelf om informatie wordt gevraagd, dat er aanwijzingen van belastingontduiking zijn of dat het gevoerde onderzoek een indiciaire afrekening met zich meebrengt, en dat de raadpleging gebeurt door een ambtenaar met minstens de graad van ‘directeur’ (cf. de verwijzing in § 5 naar de “door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid”). Het Verslag lijkt ervan uit te gaan dat deze waarborgen slechts gelden in het kader van de taxatieprocedure, en niet in het kader van de invordering van de belasting. Nochtans bevat art. 319bis, lid 2 WIB 1992, dat voor de invorderingsambtenaren het bankgeheim buitenspel zet, geen verwijzing naar het geval waarin zij het CAP van de buitenlandse rekeningen raadplegen; het verwijst wel naar de § 2 en 3 van art. 322, maar niet naar de § 5 die het heeft over het raadplegen van het CAP van de buitenlandse rekeningen. Wat er ook van zij, het Verslag bevat, wat de invorderingsambtenaren betreft, wel de toezegging, dat “tijdens een eerste periode”, de raadpleging van het CAP van de buitenlandse rekeningen “door tussenkomst van hun gewestelijke directeurs/adviseurs-generaal [zal] worden verricht”.
Overbodige procedure ?
De totstandkoming van het CAP voor ‘buitenlandse’ rekeningen heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Het stelsel zal nu alsnog operationeel worden. Maar de vraag blijft, wat voor nut dit alles heeft. Anders dan het CAP voor ‘binnenlandse’ rekeningen dat gevoed wordt door informatie die de financiële instellingen zelf meedelen, zal het CAP voor ‘buitenlandse’ rekeningen geen andere informatie bevatten dan de gegevens die door de belastingplichtige zelf worden meegedeeld. De fiscus kan er dus niets vinden, dat al niet met een eenvoudige vraag bij de belastingplichtige kan worden opgevraagd (een vraag om inlichtingen die al even eenvoudig gesteund kan zijn op het feit dat de belastingplichtige het bewuste vakje over het ‘bestaan’ van buitenlandse rekeningen in zijn aangifte in de PB heeft aangevinkt). Zo bekeken komt het CAP voor ‘buitenlandse’ rekeningen op niets anders neer dan op een ‘collectief’ georganiseerde vraag om inlichtingen. Maar met dit verschil, dat een ‘individuele’ vraag om inlichtingen, aan geen enkele bijzondere voorwaarde onderworpen is, terwijl het raadplegen van het CAP, gelet op de wettelijk ingebouwde waarborgen, slechts mondjesmaat kan geschieden. Bovendien – het weze herhaald – vindt men er niets anders dan hetgeen men via een eenvoudige vraag om inlichtingen bij de belastingplichtige kan opvragen. Wat is dan nog het nut ervan ?