- 22 maart 2015
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Aftrek restaurantkosten
Beroepsmatig gemaakte restaurantkosten zijn slechts in beperkte mate als beroepskost aftrekbaar. Het niet aftrekbaar gedeelte bedraagt op dit ogenblik 31 % (art. 53, 8°bis WIB 1992). Het wel als beroepskost aftrekbaar gedeelte beloopt dus vandaag 69 %.
Op die aftrekbeperking wordt wettelijk gezien slechts één uitzondering toegestaan. De aftrekbeperking geldt niet voor de “restaurantkosten van vertegenwoordigers van de voedingssector waarvan de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid noodzakelijk zijn in het kader van een mogelijke of werkelijke relatie van leverancier tot klant”.
Afgezien van deze ene uitzondering,
is de aftrekbeperking wettelijk gezien dus algemeen van toepassing. Dit belette de toenmalige minister van Financiën meer dan 25 jaar geleden niet, op het ogenblik dat de aftrekbeperking oorspronkelijk werd ingevoerd, om toch nog in enkele administratieve toleranties te voorzien. Zo kondigde hij toen aan dat de aftrekbeperking niet zou gelden voor restaurantkosten die gemaakt worden bij zakenreizen naar het buitenland. Volgens de Administratie gold de uitzondering “voor iedere reis naar het buitenland waarvan de belastingplichtige [kon] aantonen […] dat die reis een duidelijk belang [inhield] voor zijn zaken of voor de zaken van een derde in België die hij in het buitenland vertegenwoordig[de] (bv. commercieel of juridisch raadgever, enz.)” (Com. IB 92 , nr. 53/137). Met dien verstande dat het wel degelijk om een ‘zakenreis’ moest gaan. Het volstond dus niet een aantal genodigden vanuit de Belgische vestiging mee te nemen over de grens om aldaar een restaurant te bezoeken. Volgens de Administratie was er dan immers geen sprake van een ‘zakenreis’ (Ibidem, lid 3).
Deze administratieve tolerantie
in verband met buitenlandse zakenreizen heeft ongeveer vijftien jaar stand gehouden. Met ingang van 1 januari 2004 werd zij geschrapt. Dit gebeurde in het kader van een wetswijziging waarbij de aftrekbeperking voor restaurantkosten die oorspronkelijk 50 % bedroeg, verminderd werd. Met ingang van 1 januari 2004 werd het gedeelte dat niet voor aftrek in aanmerking kwam vastgesteld op 37,5 % (vandaag is dat gedeelte, zoals hoger gezegd, gelijk aan 31 %). Om de budgettaire kostprijs van deze tariefwijziging binnen de perken te houden, werd besloten fors te wieden in de administratieve uitzonderingen die ten aanzien van de aftrekbeperking van restaurantkosten bestonden. In het kader daarvan ging ook de uitzondering voor restaurantkosten bij buitenlandse zakenreizen voor de bijl. De schrapping werd bekend gemaakt in een ‘bericht’ in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2004.
Zij werd vervolgens ook nog eens uitdrukkelijk bevestigd in de administratieve circulaire AFZ 12/2004 van 26 mei 2004.
Kosten eigen aan de werkgever
Sindsdien geldt er dus (behoudens het voormelde geval van restaurantkosten van vertegenwoordigers van de voedingssector) geen uitzondering meer voor restaurantkosten die in het kader van zakenreizen naar het buitenland worden gemaakt.
De aftrekbeperking inzake restaurantkosten
door de Administratie worden toch nog uitzondering wordt toegestaan. Met name wanneer restaurantkosten begrepen zijn in ‘vergoedingen’ die toegekend worden als terugbetaling van ‘verblijfkosten’ die de aard hebben van ‘kosten eigen aan de werkgever’ (Com. IB 92 , nr. 53/143 en 163). Die verblijfkosten betreffen volgens de Administratie “in feite de andere kosten dan de eigenlijke verplaatsingskosten (trein, wagen, enz.), namelijk de kosten van maaltijden en dranken ingevolge buiten de onderneming maar voor rekening van deze laatste geleverde prestaties waarvan de totale duur meer dan vijf uur per dag bedraagt”. Ondanks het feit dat dergelijke ‘verblijfkosten’ ook ‘restaurantkosten’ (kunnen) omvatten, aanvaardt de Administratie dat de aftrek ervan niet onder de aftrekbeperking van restaurantkosten valt (Ibidem).
Vandaar de vraag van het kamerlid of de minister dezelfde regeling ook van toepassing acht op restaurantkosten die tijdens een zakenreis worden gemaakt, en waarvan de vergoeding de aard heeft van een belastingvrije terugbetaling van kosten eigen aan de werkgever of vennootschap.
De minister antwoordt ietwat verrassend als volgt
“Indien de door een werkgever of een vennootschap gedane terugbetaling van het werkelijke bedrag van de restaurantkosten die een werknemer of een bedrijfsleider tijdens een buitenlandse zakenreis heeft gemaakt, als een niet belastbare terugbetaling van eigen kosten van de werkgever of de vennootschap kan worden aangemerkt, moet die terugbetaling niet aan de aftrekbeperking tot 69 % worden onderworpen”.
Daarmee is de onbeperkte aftrek van restaurantkosten die gemaakt worden bij een zakenreis naar het buitenland terug van weggeweest. Zij het dat enige voorzichtigheid geboden is. De minister lijkt de goede boodschap blijkens zijn antwoord te beperken tot die gevallen waarin een ‘terug’-betaling van werkelijk gemaakte restaurantkosten (eigen aan de werkgever of vennootschap) gebeurt.
Aldus zou de aftrekbeperking (in hoofde van de werkgever of vennootschap) niet gelden, wanneer een werknemer of een bedrijfsleider werkelijk gemaakte restaurantkosten (eigen aan de werkgever of vennootschap) terugbetaald krijgt (dus nadat hij ze eerst voorgeschoten heeft). Terwijl die aftrekbeperking strikt genomen blijkens het ministeriële antwoord wel zou moeten gelden, als de werkgever of de vennootschap die werkelijk tijdens een buitenlandse zakenreis gemaakte restaurantkosten niet ‘terugbetaalt’, maar rechtstreeks zelf aan het restaurant ‘betaalt’ (betaling van de factuur bv., of betaling via een company-card, enz.).
Erg logisch is dat allemaal niet.
Toch moet men zich hoeden om dergelijke ministeriële toegevingen bij analogie toe te passen op omstandigheden die niet strikt binnen het ministeriële antwoord passen. Men mag immers niet vergeten, dat de toegeving die de minister blijkbaar doet, volledig in strijd is met de tekst van de wet, en dat hetzelfde dus ook geldt voor elke extensieve interpretatie die men eraan zou willen geven. Bijgevolg moet men zich ook geen illusies maken over een mogelijke afdwingbaarheid van een dergelijke (extensieve) interpretatie voor een rechtbank of hof, wanneer het ter zake tot een betwisting zou komen.
Tot slot moet worden opgemerkt
Het is weliswaar juist, dat de Administratie sedert jaar en dag aanvaardt, dat de terugbetaling van ‘verblijfkosten’ gemaakt tijdens dienstreizen, en die de aard van kosten eigen aan de werkgever hebben, niet aan de aftrekbeperking van restaurantkosten onderworpen is (zie hoger). Maar daarbij gaat het normaal gezien om ‘forfaitaire’ vergoedingen (vgl. Com. IB 92 , nr. 53/143, lid 5). Het is meer dan waarschijnlijk juist door hun ‘forfaitair’ karakter dat de Administratie nooit een probleem gemaakt heeft van de volledige aftrekbaarheid van de terugbetaling ervan. Het is immers eigen aan ‘forfaitaire’ vergoedingen dat men niet juist weet welke kosten ze precies dekken. Daar kunnen restaurantkosten tussen zitten, maar dat kan even goed niet het geval zijn (denk bv. aan een werknemer die tijdens een dienstreis een broodje koopt, en dat in zijn auto verorbert; hij heeft dan geen ‘restaurantkosten’ gemaakt).
De minister heeft het in zijn antwoord daarentegen uitdrukkelijk niet over verblijfkosten (al dan niet forfaitair terugbetaald), maar wel heel expliciet over ‘restaurantkosten’ (tijdens een buitenlandse zakenreis) die voor hun ‘werkelijk’ bedrag worden terugbetaald. Geen enkele wettelijke bepaling laat toe te besluiten dat die terugbetaling niet onder de aftrekbeperking van restaurantkosten zou vallen. De minister ziet dat anders, wat uitsluitend als een loutere ministeriële inschikkelijkheid kan worden uitgelegd.
Verwarrende administratieve toelichting
Zoals gezegd, aanvaardde de Administratie meer dan 25 jaar geleden dat restaurantkosten gemaakt in het kader van zakenreizen naar het buitenland niet onder de aftrekbeperking vielen. Een dikke tien jaar geleden werd die uitzondering afgeschaft (zie hoger). Niettemin moet men vaststellen dat de administratieve commentaar op dit punt vandaag nog altijd niet is aangepast. Er staat nog steeds, zonder het minste voorbehoud, te lezen dat de restaurantkosten bij zakenreizen naar het buitenland, niet onder de aftrekbeperking vallen (Com. IB 92, nr. 53/137). Voor de gebruikers van de administratieve commentaar is dat bijzonder verwarrend, om niet te zeggen misleidend. Zij worden er immers op geen enkele manier op attent gemaakt, dat deze regeling al lang afgeschaft is; zij het dat ze dus nu door de minister van Financiën in afgeslankte vorm terug opgevist wordt.
Hetzelfde doet zich ook voor bij andere toleranties die destijds ten aanzien van restaurantkosten golden.
Zo werd lange tijd aanvaard, dat de beperking inzake de aftrek van restaurantkosten ook niet speelt wanneer die kosten begrepen zijn in de inschrijvingsprijs van een seminarie of studiedag (althans voor zover de daarin begrepen restaurantkosten slechts ‘een bijkomstigheid’ zijn). Een goede tien jaar geleden werd ook deze tolerantie geschrapt (samen met de tolerantie inzake de buitenlandse zakenreizen). Niettemin moet men ook hier vaststellen, dat de administratieve commentaar deze tolerantie nog steeds, zonder enig voorbehoud, vermeldt als iets dat nog altijd gangbaar is (Com. IB 92 , nr. 53/139), terwijl dat al meer dan tien jaar niet meer het geval is.