Gebouw gebruikt door bedrijfsleider : wanneer correctie eigen vermogen ?

Dat het om een ‘onbezoldigde’ bedrijfsleider gaat of dat de bedrijfsleider een ‘huurprijs’ moet betalen i.v.m. het onroerend goed, maakt volgens het hof van beroep te Gent in dit verband geen verschil (Gent 18 november 2014, nog niet gepubliceerd; voor het gelijkluidend vonnis in eerste aanleg. Onroerende goederen gebruikt door bedrijfsleider Om de aftrek voor risicokapitaal (of notionele interestaftrek) te berekenen, stemt het risicokapitaal in beginsel overeen met het bedrag van het eigen vermogen van de vennootschap aan het eind van het voorgaande belast¬bare tijdperk, en dat overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen werd bepaald en voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen (art. 205ter, § 1, al. 1 WIB 1992). Het aldus bepaalde risicokapitaal wordt echter verminderd met een aantal waarden op het eind van het voorgaande belastbare tijdperk, waaronder de nettoboekwaarde van onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen, waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste alinea, 1° WIB 1992 uitoefenen [zijnde, de bedrijfsleiders van de eerste subcategorie], hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben (art. 205ter, § 2, 3° WIB 1992). Onbezoldigd bedrijfsleider Het gebruik van de woorden “een opdracht of functies als bedoeld in” wijst op een functioneel criterium en niet op een financieel criterium wat betreft het toepassingsgebied van de bepaling. De interpretatie dat enkel bedrijfsleiders zouden worden beoogd, die daadwerkelijk een bezoldiging ontvangen, vindt geen steun in de wet. Ook onbezoldigde bedrijfsleiders vallen onder het toepassingsgebied van artikel 205ter, § 2, 3° WIB 1992. Betaling huurprijs De wet maakt ook geen onderscheid tussen de wijzen waarop het gebruik van het onroerend goed georganiseerd is. De minister van Financiën heeft deze bedoeling van de wetgever toegelicht in het parlement naar aanleiding van de bespreking van het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal. De minister verklaarde dat het ontwerp geen enkele voorwaarde bepaalt met betrekking tot de al dan niet betaling van een normale huur. Hij voegde daaraan toe dat het de bedoeling is de zaken duidelijk te stellen, nl. dat de bepaling van toepassing is van zodra een bedrijfsleider het onroerend goed gebruikt (Parl.Hand. Kamer 2004-2005, CRIV, nr. 144, 25). Voor de berekening van het risicokapitaal is het bijgevolg van geen belang of de bedrijfsleider een huurprijs betaald heeft aan de vennootschap. Ook de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken kwam in zijn beslissing nr. 600.104 van 4 mei 2006 tot eenzelfde besluit. De omstandigheid dat de bedrijfsleider wordt belast op een voordeel van alle aard in de personenbelasting of dat het voordeel verrekend wordt via de rekening-courant, is evenmin relevant voor de berekening van het risicokapitaal zoals bedoeld in artikel 205ter, § 2, 3° WIB 1992. Gelijkheidsbeginsel Hoewel artikel 205ter, § 2, 3° WIB 1992 aanvankelijk werd voorgesteld als een antimisbruikbepaling, heeft de wetgever bij de verdere voorbereiding van het wetsontwerp elk gebruik beoogd van een onroerend goed van de vennootschap door de bedrijfsleiders. Op grond van de tekst van de wet is het niet van belang of er wel of geen misbruik of oneigenlijk gebruik voorhanden is. De omstandigheid dat dit onderscheid niet wordt gemaakt, is redelijk verantwoord door de duidelijke wil van de wetgever om het risicokapitaal te verminderen met de boekwaarde van de onroerende goederen die niet door de vennootschap maar door de bedrijfsleider of zijn familieleden voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt. De idee van de antimisbruikbepaling beoogt het vermijden van situaties waarbij onroerende goederen die toebehoren aan de vennootschap, doch niet door de vennootschap maar voor privédoeleinden door de bedrijfsleider of zijn familieleden worden gebruikt, aanleiding kunnen geven tot een aftrek voor risicokapitaal. Iedere bedrijfsleider (of zijn familieleden) die een onroerend goed van de vennootschap gebruikt, wordt op dezelfde wijze behandeld. Een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof is dus niet nodig en niet nuttig.