- 26 december 2010
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Het kilometertarief
Beroepskosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, zijn in die mate niet aftrekbaar (art. 53, 10° WIB 1992). De betreffende beroepskost wordt dus niet in zijn geheel verworpen. Enkel het onredelijk hoog gedeelte ervan wordt uit de aftrek van beroepskosten geweerd.
Wat de kosten van ‘voor het beroep gebruikte personenwagens (met inbegrip van directiewagens)’ betreft, staat al jaar en dag in de administratieve commentaar te lezen, dat zij als ‘buitensporig’ aan te merken zijn wanneer zij “per kilometer hoger liggen dan gemiddeld 1,5 maal de kilometervergoeding” die van toepassing is in de overheidssector. Pro memorie : het tarief dat in de overheidssector gebezigd wordt, bedraagt vandaag 0,3178 EUR per kilometer.
In de rechtspraak wordt deze verwijzing naar het tarief van de kilometervergoeding in de overheidssector meestal afgewezen. Zo oordeelde het hof van beroep te Brussel een vijftal jaar geleden dat het geen geschikt criterium is, omdat het personeel van de Staat geen economisch risico loopt en geen zakencijfer moet realiseren via het bezoeken van cliënten (Brussel 10 maart 2005).
Luxueuze personenwagens kunnen in de rechtspraak over het algemeen ook op meer begrip rekenen dan bij de Administratie. De fiscus vindt een Porsche of een Jaguar al gauw de beroepsbehoeften op ‘onredelijke’ wijze overtreffen. De rechters zijn daar milder in. In die gevallen waarin dergelijke personenwagens als het ware het ‘uithangbord’ vormen, en gelet op de activiteit van de belastingplichtige, mee voor de nodige ‘standing’ moeten zorgen, wordt de aftrek meestal wel aanvaard (zie bv. Brussel 5 februari 2003).
Hof van beroep Brussel
Het geval dat nu aan het hof van beroep te Brussel werd voorgelegd, betreft een vennootschap die bedrijvig is in de drukkerij- en reclamesector. Zij heeft drie luxueuze personenwagens ter beschikking. In het ene jaar een Porsche, een Mercedes en een Jaguar, en in het andere jaar twee Porsches en een Jaguar.
De belastingadministratie vindt dat overdreven. En beperkt – conform het voormelde administratieve voorschrift – de aftrek van de autokosten tot 1,5 maal het kilometertarief dat in de overheidssector van toepassing is.
Het hof van beroep te Brussel vindt om te beginnen dat
°het voor de betrokken vennootschap niet onredelijk is de beschikking te hebben over een representatieve luxueuze personenwagen.
° Het gaat immers om een vennootschap met een belangrijk omzetcijfer. Haar activiteiten in verband met reclame vergen talrijke contacten met actuele en potentiële klanten.
° Bijgevolg mag volgens het hof in redelijkheid worden aangenomen dat een vennootschap van dit type een of meer luxueuze personenwagens ter beschikking heeft.
Maar met de Administratie vindt ook het hof ‘drie’ luxueuze personenwagens van het goede teveel. Er is immers slechts één directielid actief. Het hof wil wel aannemen dat de andere bedienden van de vennootschap ook nog over één representatieve wagen moeten kunnen beschikken voor hun opdrachten buitenshuis.
Maar voor de derde personenwagen ziet het hof geen rechtvaardiging.
Het besluit daarom dat de autokosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, in de mate dat niet twee, maar wel drie luxueuze personenwagens fiscaal in rekening worden gebracht.
Dat de reductie zou moeten gebeuren aan de hand van het kilometertarief dat in de overheidssector gebruikt wordt, wijst het hof ook nu van de hand. Het hof noemt een dergelijke manier van handelen ‘willekeurig’. Op die manier wordt de reductie immers op een abstracte wijze toegepast, zonder rekening te houden met de concrete situatie van de belastingplichtige.
Hoe moet de reductie dan wel geschieden ? Zoals gezegd, vindt het hof het bezit van twee luxepersonenwagens in casu niet onredelijk. De derde wel. Het hof besluit daarom de aftrek van de autokosten met 1/3 te verwerpen.