- 4 januari 2010
- Posted by: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Geen vermoeden van aftrekbaarheid
De rechtbank bevestigt dat ook in de vennootschapsbelasting de bepalingen van artikel 49 WIB 92 spelen. Beroepskosten zijn slechts fiscaal aftrekbaar wanneer:
(i) ze noodzakelijk verband houden met de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, (ii) ze gedaan of gedragen zijn om belastbare inkomsten te behouden of te verwerven, (iii) ze betaald of gedragen zijn tijdens het belastbare tijdperk en (iv) de echtheid en het bedrag verantwoord zijn.
De bewijslast ligt volledig bij de belastingplichtige. De rechter benadrukte dat er geenszins sprake is van een vermoeden van aftrekbaarheid. Het louter voorleggen van facturen met een uiterst summiere omschrijving ‘diesel’ en de vermelding van de maand van levering volstaat niet. De rechter benadrukte dat zulks slechts een begin van bewijs uitmaakt, dat kan worden aangevuld door andere bewijselementen of vermoedens. In voorliggende casus werd dat aanvullende bewijs echter niet geleverd. De rechter stelt vast dat uit de facturen niet kan worden afgeleid hoeveel brandstof op welke dag door welke chauffeur werd getankt. Tevens blijkt uit geen enkel stuk dat de hoeveelheden brandstof daadwerkelijk werden geleverd aangezien geen leveringsbonnen worden bijgehouden.
De vennootschap riep voor de rechtbank in dat in het verleden gelijkaardige brandstoffacturen steeds aanvaard werden als beroepskosten. Hij staaft echter zijn beweringen niet, zodat er volgens de rechter evenmin sprake kan zijn van de schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Uit deze elementen leidt de rechtbank dan ook af dat de belastingplichtige nalaat de echtheid en het beroepsmatige karakter van deze brandstoffacturen te staven. Kortom, de administratie heeft terecht de aftrek als beroepskosten geweigerd.
Enkele weken later kwam dezelfde rechtbank tot hetzelfde besluit met betrekking tot een aantal facturen inzake geluidsopnames (Rb. Antwerpen, 10 juni 2009). Een artiest had met een vennootschap een overeenkomst gesloten, waardoor laatstgenoemde het recht verkreeg geluidsopnames te exploiteren. De administratie weigerde de aftrek van een aantal facturen aangezien onvoldoende duidelijk was welke prestaties precies geleverd werden, en er evenmin een verband kon worden gelegd met de contractuele bepalingen.
Echtheid geleverde prestaties niet aangetoond
Enkele maanden eerder diende ook het hof te Antwerpen zich uit te spreken over een gelijkaardige casus (Antwerpen, 17 maart 2009). Een vennootschap had voor een andere vennootschap bepaalde werkzaamheden verricht, maar de facturen waren uiterst summier. De belastingplichtige trachtte het bewijs van de werkelijkheid van de geleverde prestaties aan te tonen met de loutere voorlegging van de facturen, een bestelbon en een vijftal verklaringen van werknemers van de dienstverrichter, die de uitgevoerde werkzaamheden bevestigden. Zowel de rechtbank van eerste aanleg als later het hof te Antwerpen oordeelde dat deze documenten niet van dien aard zijn om de echtheid van de geleverde prestaties aan te tonen. De verklaringen bleken steeds dezelfde tekst te bevatten en waren bovendien zeer algemeen geformuleerd zonder enige precisering van de uitgevoerde werken en het exacte tijdstip van de prestaties. Deze verklaringen zijn ‘welwillendheidsverklaringen’ waaraan geen bewijswaarde kan worden gehecht, aldus het hof.
Uit beide besproken vonnissen blijkt op zeer duidelijke wijze dat inkomende facturen voldoende gespecificeerd moeten zijn, zoniet kunnen de taxatiediensten de aftrekbaarheid ervan weigeren. De afgelopen jaren was er al veel gelijkaardige rechtspraak omtrent managementvergoedingen (cfr. Antwerpen, 21 en 28 mei 2008 en Antwerpen, 23 juni 2008), of het doorrekenen van bepaalde diensten, maar deze rechtspraak benadrukt dat de specificatieplicht zich ook uitstrekt tot andere leveringen van goederen en diensten.
Ook voor btw-doeleinden dient de factuur voldoende te worden omschreven. Zo bepaalt art. 5, §1, 6° KB nr. 1 W.Btw o.m. dat de factuur moet vermelden: “de gegevens die nodig zijn om de handeling te determineren en om het tarief van de verschuldigde belasting vast te stellen, inzonderheid de gebruikelijke benaming van de geleverde goederen en van de verstrekte diensten en hun hoeveelheid alsook het voorwerp van de diensten”.