- 2 april 2016
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Voor de overheid is het vaststellen van de juiste btw-regels niet altijd vanzelfsprekend: wanneer handelen ze als overheid en zijn ze niet btw-plichtig? Wanneer is er sprake van concurrentieverstoring en worden ze dus wel aan de btw-regels onderworpen?
Voor de medecontractanten van de overheid is het ook niet altijd duidelijk hoe correct gefactureerd moet worden aan de overheid en wanneer de verschuldigde btw betaald moet worden aan de administratie (kasstelsel of niet), zeker niet wanneer het handelingen betreft waarbij de btw verschuldigd is door de medecontractant (de overheid).
Overheid in de zin van het Btw-wetboek
In het btw-wetboek wordt voorzien in een specifiek btw-statuut voor overheden, zijnde de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten van de Belgische Staat, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten en de openbare instellingen. De moeilijkheid ligt hier duidelijk bij het begrip “openbare instellingen”.
De openbare instellingen betreffen alle instellingen die werden opgericht bij wet, koninklijk of ministerieel besluit, een decreet of een verordening (oprichting bij wijze van stichting), met als doel bepaalde collectieve behoeften van algemeen belang te bevredigen. De openbare instellingen hebben een onderscheiden rechtspersoonlijkheid van de stichtende overheid en zijn onderworpen aan overheidstoezicht.
Een aantal voorbeelden van openbare instellingen zijn: IAB, BIBF, orde der geneesheren, advocaten en architecten, Agentschap buitenlandse handel, Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, Universiteit Gent, openbare ziekenhuizen, hulpverleningszones, politiezones…
De nieuwe regels zijn dus NIET van toepassing voor privé-ziekenhuizen, KULeuven, intercommunale verenigingen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, autonome gemeente- en provinciebedrijven, de Lijn, MIVB, gewestelijke huisvestingmaatschappijen, gewestelijke maatschappijen voor watervoorziening, …
Niet btw-plichtig wanneer zij handelen als overheid
De overheid is in principe niet btw-plichtig voor de handelingen die zij verricht als overheid, zelfs wanneer dit handelingen betreft waarvoor zij een vergoeding ontvangt, onder welke vorm ook (heffing, bijdrage, retributie, …).
In de praktijk is het niet eenvoudig om een overzicht te maken van de handelingen waarbij een overheid ook effectief handelt als overheid. Algemeen wordt verwezen naar de handelingen verricht door de overheid binnen het voor haar voorzien juridisch kader. De btw-administratie gaat er hier van uit dat een overheid altijd optreedt als niet btw-plichtige, behoudens wanneer het duidelijk is dat er sprake is van concurrentieverstoring met andere btw-plichtigen of wanneer het gaat om handelingen die expliciet vermeld worden als aan btw onderworpen handelingen in het btw-wetboek.
Behalve bij concurrentieverstoring
Wanneer een overheid handelingen stelt binnen haar bevoegdheidskader, wordt zij toch als btw-plichtige aangemerkt wanneer er sprake is van “potentiële concurrentieverstoring”.
De btw-administratie gaat er van uit dat er in principe geen sprake is van potentiële concurrentieverstoring voor een bepaalde activiteit wanneer de jaarlijkse omzet van die activiteit het bedrag van 25.000 EUR niet overschrijdt. Deze drempel moet per type activiteit bekeken worden. Dit was onder de vorige regeling niet duidelijk geregeld.
Een voorbeeld van een concurrentieverstorende handeling betreft bijvoorbeeld de houtverkoop, verkoop van land- en tuinbouwproducten, onroerende leasing, vrijgestelde handelingen in de zin van artikel 44 van het Btw-wetboek … .
Behalve bij expliciet opgesomde handelingen
In lijn met de Europese regelgeving werd voorzien in een algemene lijst van handelingen waarvoor een overheid sowieso btw-plichtig is, voor zover de handelingen niet van onbeduidende omvang zijn. Het is hierbij irrelevant of er sprake is van potentiële concurrentieverstoring.
De belangrijkste en meest voorkomende handelingen van de lijst betreffen: levering en voorziening van gas, elektriciteit en stoom, levering van nieuwe goederen geproduceerd voor de verkoop, exploitatie van commerciële beurzen en tentoonstellingen, exploitatie parking en parkeerterrein, werkzaamheden inzake reclame en diensten van reisbureaus.
De volledige lijst is terug te vinden in artikel 6, lid 3 van het Btw-wetboek.
Deze handelingen worden beschouwd als zijnde van onbeduidende omvang wanneer de jaarlijkse omzet per handeling het bedrag van 25.000 EUR niet overschrijdt.
Gevolgen voor de overheid
Elke overheid dient tegen 1 juli 2016 haar btw-statuut te onderzoeken. Wanneer de overheid kwalificeert als een btw-belastingplichtige dient zij mogelijks een btw-nummer aan te vragen en de nodige btw-formaliteiten na te leven.
Daartegenover staat uiteraard ook een (beperkt) recht op aftrek van btw.
Wat met de toepassing van de regels inzake opeisbaarheid van btw
Met ingang van 1 januari 2016 is voorzien in een specifieke regeling inzake opeisbaarheid van btw voor goederenleveringen en dienstprestaties waarbij de overheid de afnemer is.
Voor dergelijke prestaties wordt de btw slechts opeisbaar over het ontvangen bedrag op het tijdstip waarop de betaling of een deel ervan wordt ontvangen. Op die manier wordt een voorfinanciering van btw vermeden in hoofde van de leverancier (kasstelsel).
Voormelde regeling is niet van toepassing wanneer de btw verschuldigd is door de medecontractant (de overheid).
Voor de toepassing van het kasstelsel dient nagegaan te worden of de voorwaarden vervuld zijn, om te vermijden dat de btw te laat wordt betaald aan de administratie.