- 31 mei 2015
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Tips & tricks
Belastingvermindering versus beroepskost
Premies van individuele levensverzekeringen geven in de personenbelasting recht op een belastingvermindering. Maar daarvoor moet eerst voldaan zijn aan welbepaalde voorwaarden. Bovendien is de vermindering onderworpen aan verschillende beperkingen. Vandaar dat in de praktijk de vraag is gerezen of dezelfde premies in beroepsmatige omstandigheden niet gewoon als een ‘beroepskost’ – en dus in beginsel onbeperkt – aftrekbaar kunnen zijn.
Volgens de minister van Financiën kan dit niet . Maar de rechtspraak is het daar niet altijd mee eens.
Rechtbank te Brugge
Zo kwam voor de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Brugge, het geval ter sprake van een belastingplichtige die voor zijn beroepsdoeleinden een onroerend goed had gekocht. Daarvoor ging hij een hypothecaire lening en een schuldsaldoverzekering aan. De Administratie weigerde hem de aftrek als beroepskost van de premie voor de schuldsaldoverzekering, omdat de premies van individuele levensverzekeringen (waartoe de schuldsaldoverzekeringen behoren) inzonderheid geregeld worden door de artikelen 145/1, 2° en 145/4 WIB 1992 en deze bepalingen geen onderscheid maken tussen contracten van louter privéaard en contracten die met een beroepswerkzaamheid verband houden : artikel 145/1, 2° WIB 1992 heeft volgens de Administratie voorrang op artikel 49 WIB 1992.
De rechtbank is het niet eens met de Administratie. Artikel 145/1, 2° WIB 1992 heeft geen voorrang op artikel 49 WIB 1992. Om aftrekbaar te zijn als beroepskosten, moeten de kosten met het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid verband houden, tijdens het belastbare tijdperk zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en de echtheid en het bedrag moeten in beginsel worden verantwoord met bewijsstukken (art. 49 WIB 1992). In casu was het ondertekenen van een schuldsaldoverzekering ongetwijfeld een voorwaarde bij het sluiten van de hypothecaire lening. Dit betekent dan ook dat de premies voor de schuldsaldoverzekering, gelet op de omstandigheid dat het professioneel karakter niet in twijfel wordt getrokken, beantwoorden aan de vereisten van artikel 49 WIB 1992 en derhalve aftrekbaar zijn als beroepskost (Rb. West-Vlaanderen, afdeling Brugge, 18 november 2014, rep.nr. 20133, nog niet gepubliceerd).
Hof te Gent
Dezelfde problematiek kwam onlangs ook ter sprake voor het hof van beroep te Gent.
Volgens het hof is uit het artikel 145/1, 2° WIB 1992, noch uit een andere bepaling van het WIB 1992 af te leiden dat het de bedoeling van de fiscale wetgever was de aftrek van de premies van een schuldsaldoverzekering als beroepskost uit te sluiten, en enkel de belastingvermindering bepaald bij artikel 145/1, 2° WIB 1992 toe te passen. Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat, ingeval hieromtrent twijfel zou bestaan, deze twijfel moet worden uitgelegd tegen de belastingadministratie.
Ook volgens het hof te Gent voorziet het WIB 1992 uitdrukkelijk noch impliciet in een hiërarchie tussen het artikel 49 WIB 1992 en het artikel 145/1, 2° WIB 1992. In deze omstandigheden heeft de belastingplichtige de keuze tussen de belastingvermindering bepaald bij artikel 145/1, 2° WIB 1992 en de aftrek van de premies als beroepskost in toepassing van artikel 49 WIB 1992. Dat laatste geldt uiteraard slechts indien de voorwaarden voor aftrek als beroepskost van deze bepaling verenigd zijn.
Het is de fiscale wet zelf die voorziet in een verschillende regeling voor de beroepskosten aan de ene kant (art. 49 WIB 1992) en de belastingvermindering aan de andere kant (art. 145/1, 2° WIB 1992). Het feit dat de toepassing van deze laatste regeling ook invloed heeft op de belastbaarheid van pensioenen, aanvullende pensioenen, rente, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden zoals bepaald in artikel 39, § 2, 2°, a WIB 1992 en de regeling van artikel 49 WIB 1992 niet, is geen reden om aan te nemen dat artikel 49 WIB 1992 niet kan worden toegepast.
Ook kan niet worden aangenomen dat tegelijkertijd de beide regelingen zouden worden toegepast, en de premies aan de ene kant, door ze als beroepskosten aan te merken, in mindering van de belastbare basis zouden worden gebracht, en aan de andere kant nog eens recht zouden geven op een belastingvermindering terwijl ze zelfs niet meer in de belastbare basis aanwezig zijn. De belastingplichtige moet kiezen.
Wat de aftrek als beroepskosten betreft, moet worden aangenomen dat het doel van de schuldsaldoverzekering (met betrekking tot een beroepsactief) niet is een patrimoniumelement te verwerven, maar de erfopvolgers van de ontlener te beschermen tegen aanspraken van de bank in het geval waarin hij zou komen te overlijden en hij de lening nog niet zou hebben terugbetaald. Er moet dan ook worden aangenomen dat de premies te beschouwen zijn als een beroepskost (Gent 23 december 2014, 2013/AR/3194, nog niet gepubliceerd).
Hof van Cassatie
Ook in een arrest van 18 december 2012 aanvaardde het hof te Gent de aftrek als beroepskost van de premies die een advocaat had betaald in verband met een schuldsaldoverzekering. Deze verzekering was verbonden met een banklening die de advocaat had aangegaan ter financiering van (o.m.) verbouwingswerken aan zijn advocatenkantoor. Het hof stelde ook hier dat het doel van de verzekering er niet in bestaat “een patrimoniumelement te verwerven, maar de erfopvolgers van de [advocaat] te beschermen tegen aanspraken van de bank in het geval waarin de [advocaat] zou komen te overlijden en hij de lening nog niet zou hebben terugbetaald”. Voor het hof was dat voldoende om te besluiten dat de premies een beroepskost zijn, “verband houdend met de lening voor de beroepsactiviteit” (TFR 2013, 435).
Maar voor het Hof van Cassatie is dat niet voldoende om de aftrek als beroepskost te verantwoorden. Het Hof wijst erop dat uitgaven enkel als aftrekbare beroepskosten kunnen worden aangemerkt, indien “zij inherent zijn aan de uitoefening van het beroep”. De Gentse rechters hadden dus moeten vaststellen dat de premies “inherent” zijn aan de uitoefening van het beroep van de advocaat, in die zin dat “de [lening] zonder de [verzekering] niet [zou] zijn toegestaan”. Aangezien zij dat niet hebben gedaan, wordt het beroepsarrest verbroken (Cass. 21 november 2014, www.cass.be).
Geen lening zonder verzekering
Uit het arrest van het Hof van Cassatie kan niet worden afgeleid dat de premies van een schuldsaldoverzekering nooit aftrekbaar kunnen zijn als beroepskost. Uit het arrest volgt wel dat het feit dat de verzekering verband houdt met een beroepsmatig aangegane lening, op zich niet volstaat om ervan uit te gaan dat de verzekeringspremies eveneens een beroepsmatig karakter hebben. Om de premies als beroepskost te kunnen aftrekken, zal moeten kunnen worden aangetoond dat de bank het afsluiten van de verzekering als voorwaarde (waarborg) heeft gesteld om de (beroepsmatig aangegane) lening toe te kennen.
Met andere woorden, de belastingplichtige mag de schuldsaldoverzekering niet hebben afgesloten louter uit eigen beweging met de bedoeling zijn erfgenamen te beschermen tegen aanspraken van de bank. Dat lijkt de lering van het cassatiearrest te zijn.