Vastklikken reserves en liquidatiebonus wat met sperperiode?

 

 

Op 1 oktober 2014 stijgt de roerende voorheffing op liquidatieboni van 10 tot 25%. Heel wat vennootschappen hebben ondertussen echter al gebruik gemaakt van de overgangsmaatregel. Die houdt in dat men reserves kan omvormen tot fiscaal gestort kapitaal. Dat kapitaal kan later dus belastingvrij uitgekeerd worden. De prijs daarvoor is een onmiddellijk te betalen roerende voorheffing van 10% (zie ons artikel “Liquidatiebonus belast aan 25% … maar ontsnappen is mogelijk” en “Vastklikken reserves aan 10%: ‘onmiddellijke’ inbreng niet al te letterlijk nemen”).

 

Vennootschappen met een boekjaar dat samenvalt met het kalenderjaar, moesten die operatie al doorgevoerd hebben op 31 december 2013 (laatste boekjaar dat afsluit vóór 1 oktober 2014), ook al hebben ze extra tijd gekregen tot 31 maart 2014 om de zaak te formaliseren. Maar dat betekent niet dat alles nu achter de rug is. De tot fiscaal kapitaal omgevormde reserves moeten namelijk enkele jaren binnen de vennootschap blijven: vier jaar in het geval van een KMO, acht jaar in het geval van een grote onderneming. Als er tijdens die periode toch een kapitaalvermindering gebeurt, is een bijkomende roerende

voorheffing verschuldigd.

 

Kapitaalvermindering vs. vereffening

 

Over een vereffening staat echter niets in de wet. De vrees bestond nochtans dat de fiscus de wetgeving naar analogie zou interpreteren: vermits een vereffening hetzelfde effect heeft als een kapitaalvermindering – het kapitaal blijft niet in de vennootschap gedurende vier of acht jaar – zou de fiscus wel eens geneigd kunnen zijn om ook in een dergelijk geval de extra roerende voorheffing te vorderen.

 

Die vrees wordt nu (grotendeels) weggenomen. De wet is de wet, verzekert de fiscus. Geen bijkomende roerende voorheffing dus bij een vereffening tijdens de vier- of achtjarige “sperperiode”. Tenzij de algemene antimisbruikbepaling (artikel 344, §1 WIB 92) van toepassing is, voegt de fiscus er wel aan toe. Dat wil concreet zeggen dat de belastingplichtige een uitleg klaar zal moeten hebben. Heeft hij dat niet, dan zal de fiscus veronderstellen dat de hele operatie doorgevoerd is alleen maar om aan de verhoogde liquidatieheffing te ontsnappen. Hij kan dan het nieuw gecreëerde fiscaal kapitaal negeren en op de uitkering gewoon het normale tarief van 25% roerende voorheffing toepassen.

 

Geen hogere vennootschapsbelasting door “dividend”

 

Op een ander punt stelt de fiscus echter wel gerust. Als er een kapitaalvermindering gebeurt tijdens de “sperperiode”, wordt de uitkering fictief gelijkgesteld met een dividend, juist om die bijkomende roerende voorheffing te kunnen innen. De vrees bestond daarom dat het “dividend” – volgens de normale regels – ook meegeteld zou worden voor de belastbare basis in de vennootschapsbelasting. Maar dat ontkent de fiscus nu. Een kapitaalvermindering tijdens de sperperiode geeft dus geen aanleiding tot een hogere vennootschapsbelasting.