- 6 januari 2015
- Gepost door: Wouter
- Categorie: FAQ
De ouderlijke woning vormt de hoeksteen van elk gezin en voor veel gezinnen maakt het ook een aanzienlijk deel uit van het familiale vermogen. Fiscale optimalisatie kan dan ook belangrijke besparingen opleveren. Dit kan zelfs zonder dat het enorme inspanningen of kosten vergt en zonder dat de langstlevende echtgenoot bang moet zijn om het genot van de eigen woning te verliezen. Dankzij de vrijstelling in de successierechten die reeds geruime tijd bestaat tussen echtgenoten en samenwonenden die de gezinswoning van elkaar erven, kunnen enkele relatief kleine ingrepen verrassend gunstige gevolgen hebben. Om dit correct en optimaal aan te pakken, is het interessant om de relevante erfrechtelijke regels nog eens te evalueren in het licht van het huidig fiscaal landschap.
Principe en toepassingsgebied van de vrijstelling
De vrijstelling is al jaren van kracht in het Vlaams gewest en dit zowel voor gehuwden, wettelijk samenwonenden als (feitelijk) samenwonenden die reeds 3 opeenvolgende jaren een ‘gezamenlijke huishouding’ voeren. Sinds dit jaar heeft de vrijstelling ook haar intrede gemaakt in het Brussels Gewest, doch met het verschil ten opzichte van Vlaanderen dat de vrijstelling niet geldt voor feitelijk samenwonenden. In Wallonië is het gunsttarief met ingang van 1 juni 2014 ook vervangen door een vrijstelling die echter beperkt is tot een netto-erfdeel van € 160.000 en enkel geldt voor gehuwden en wettelijk samenwonenden. Voor de territoriale afbakening dient gekeken te worden naar de fiscale domicilie van de erflater, zijnde de plaats waar de erflater het langst gewoond heeft gedurende de 5 jaren die voorafgingen aan zijn overlijden. De ligging van de gezinswoning is dus niet determinerend, al zal dit doorgaans wel hetzelfde resultaat opleveren.
De vrijstelling geldt voor de gezinswoning, zijnde de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn langstlevende partner. De vrijstelling kan bijgevolg niet worden toegepast op de chalet in de Ardennen, het appartement aan zee of de villa in Spanje, indien deze woningen niet dienden tot hoofdverblijfplaats van de erflater. We merken hierbij op dat dit niet simpelweg kan omzeild worden door enkel de (officiële) domicilie op het adres van het tweede verblijf te zetten (bijvoorbeeld omdat de waarde van die woning veel groter is dan die van de gezinswoning), aangezien men voor de beoordeling van de fiscale domicilie kijkt naar de “werkelijke en effectieve woonplaats” van de erflater.
Niet al goud wat blinkt
Kinderen kunnen niet genieten van de vrijstelling en zijn dus de volle pot aan successierechten verschuldigd op het gedeelte van de gezinswoning dat zij van hun ouder(s) erven. Dit heeft tot gevolg dat de vrijstelling nooit optimaal benut wordt indien men niets onderneemt. Immers, indien er geen bijzondere regelingen zijn getroffen en men louter het wettelijk erfrecht laat spelen, dan wordt bij het overlijden van één van de ouders de nalatenschap (en dus de gezinswoning) vererfd door de langstlevende echtgenoot voor het vruchtgebruik, en door de kinderen voor de blote eigendom. De kinderen erven dus de blote eigendom van het gedeelte van de gezinswoning dat in de nalatenschap valt. Op dit gedeelte zijn er wel successierechten verschuldigd. Als de gezinswoning voor 100% toebehoorde aan de overleden partner, betekent dit dat de volledige waarde van de blote eigendom zal belast worden in de successierechten. Als de eigendom van de woning 50/50 verdeeld was tussen beide echtgenoten, betreft het uiteraard slechts de helft van de waarde van de blote eigendom. Maar hoe dan ook is het duidelijk dat er een discrepantie bestaat tussen het wettelijk erfrecht (nalatenschap gaat naar partner én kinderen) en de fiscale gunstmaatregel (vrijstelling kan enkel worden genoten door de partner), waardoor actie vereist is indien men optimaal gebruik wil maken van de vrijstelling.
We lichten even toe aan de hand van een concreet voorbeeld:
Jos en Jeanne wonen sinds jaar en dag op het Vlaamse platteland en zijn elk voor de helft eigenaar van hun hoeve die een waarde van € 500.000 heeft. Zij hebben 2 kinderen. Jeanne is 80 jaar op het ogenblik dat Jos komt te overlijden. Jeanne was al eigenaar van de helft van de woning dus zij erft het vruchtgebruik van de andere helft en de kinderen erven de blote eigendom van deze helft. Gelet op de hoge leeftijd van Jeanne is dit vruchtgebruik slechts € 20.000 waard en bedraagt de waarde van de blote eigendom maar liefst € 230.000 op welk bedrag er successierechten dienen betaald te worden. Concreet bedragen deze successierechten € 17.700.
Indien Jos de hoeve destijds had geërfd van zijn ouders of de aankoop ervan alleen had ondernomen, wordt bij zijn overlijden de waarde van de blote eigendom van de gehele gezinswoning vererfd door de kinderen. De vrijstelling kan dan enkel genoten worden voor een waarde van € 40.000 (de waarde van het vruchtgebruik) en op het overige bedrag van € 460.000 dienen de kinderen successierechten, en meer bepaald een som van € 76.200, te betalen!
Hoe ouder de langstlevende partner is, hoe geringer de waarde van het vruchtgebruik, hoe beperkter de gevolgen van de vrijstelling en hoe meer successierechten er dus verschuldigd zijn. Bovendien moeten we in dat opzicht niet alleen aan het fiscale aspect denken. De burgerrechtelijke gevolgen mogen ook niet onderschat worden. Indien de langstlevende partner en de kinderen samen beslissen tot de verkoop van de woning aan een derde, zal slechts een klein aandeel van de verkoopprijs aan de langstlevende partner toekomen (en het overige gedeelte aan de kinderen) wat er in sommige gevallen kan toe leiden dat de langstlevende partner onvoldoende financiële middelen overhoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Optimalisatiemogelijkheden
Een zeer eenvoudige vorm van een successieplanning kan erin bestaan dat de partners een testament opmaken, waarin ze bepalen dat de gezinswoning integraal toevalt aan de langstlevende partner. Hij krijgt dan na het overlijden van de ander de volledige controle over de gezinswoning. Hij verkoopt de woning wanneer hij wil, aan wie hij wil en tegen de prijs die hij bepaalt. De kinderen hebben dus niets in de pap te brokken en de volledige verkoopprijs gaat naar de langstlevende partner. Deze techniek is vooral aan te raden voor feitelijk samenwonenden. Als er geen testament is, erven partners die feitelijk samenwonen immers helemaal niets van elkaar. Maar ook bij gehuwde en wettelijk samenwonende koppels is het erfrecht zonder testament beperkt tot het vruchtgebruik wat de gezinswoning (en de huisraad) betreft. Indien men de langstlevende een ruimere bescherming wil bieden dan dat, is het aangewezen om een testament (of, indien men gehuwd is, een huwelijkscontract) te maken waarin de volle eigendom van de gezinswoning wordt toebedeeld aan de langstlevende partner. Op deze manier wordt er maximaal gebruik gemaakt van de vrijstelling die geldt op de vererving van de gezinswoning door de langstlevende partner en kan de overdracht naar aanleiding van het overlijden dus volledig belastingvrij gebeuren.
Echter, eenmaal de volle eigendom van de gezinswoning in het vermogen de langstlevende partner is terechtgekomen, kan deze niet zomaar op z’n lauweren rusten. Ooit komt immers de dag dat ook de langstlevende partner sterft en dan zou de volle eigendom van de gezinswoning vererfd worden door de kinderen, wat ook de volle pot aan successierechten impliceert.
In ons voorbeeld van Jos en Jeanne zou dat betekenen dat als Jos overlijdt, noch Jeanne noch de kinderen successierechten dienen te betalen, maar als daarna ook Jeanne komt te overlijden zonder dat er intussen iets werd ondernomen, de kinderen € 87.000 successierechten moeten ophoesten. De successierechten lopen dus hoger op dan in het geval waar men geen regeling had getroffen via testament of huwelijkscontract.
Gelukkig zijn er technieken om ervoor te zorgen dat men én de vrijstelling voor de gezinswoning optimaal kan benutten én de successierechten die in een later stadium verschuldigd zijn, kan minimaliseren. We nemen even terug ons voorbeeld om te illustreren wat de mogelijkheden zijn.
Indien Jos en Jeanne bij testament hadden geregeld dat niet 100% van de gezinswoning naar de langstlevende partner gaat, maar slechts 98% en er ook aan elk van de 2 kinderen 1% toekomt, dan zijn er bij een eerste overlijden enkel successierechten verschuldigd op de waarde van het legaat van de kinderen, wat neerkomt op € 300.
Na het overlijden van Jos heeft Jeanne dan 2 mogelijkheden:
- Ofwel blijft ze in de woning wonen en kunnen zij en haar kinderen “uit onverdeeldheid treden”: Jeanne kan de blote eigendom van de gezinswoning overdragen aan haar kinderen mits betaling van 2,5% verdelingsrecht (op de waarde van de volle eigendom van de gehele woning). Concreet kost deze ingreep dus € 12.500.
- Ofwel verkoopt ze de woning aan een derde, ontvangt ze quasi de volledige verkoopprijs, en schenkt ze nadien deze som aan haar kinderen mits betaling van 3% schenkingsrechten. Deze bedragen dan € 14.700.
De schenkingsrechten kunnen vermeden worden door te opteren voor een bankgift of een schenking voor Nederlandse notaris waarbij er wel dient rekenen gehouden met het feit dat de ‘vrijstelling van schenkingsrechten’ pas definitief verworven is na het verstrijken van een periode van 3 jaar[7].
Beide hypotheses houden in dat er achteraf geen successierechten meer verschuldigd zijn als ook Jeanne komt te overlijden.
Het behoeft weinig betoog dat op deze manier een aanzienlijke besparing wordt verwezenlijkt zonder dat er complexe of kostelijke verrichtingen bij komen kijken.
Wat vindt de fiscus hiervan?
De vraag stelt zich of de hierboven geopperde planning geviseerd wordt door de nieuwe fiscale antimisbruikbepaling en meer bepaald door de ‘nieuwe’ circulaire die hierover is verschenen inzake registratie- en successierechten. Deze circulaire stelt dat fiscaal misbruik handelt “om door de belastingplichtige zelf gestelde rechtshandelingen” en dat, vermits de testator zelf niet de belastingplichtige is, “op basis van de geldende wetteksten, testamentaire bepalingen niet onder de toepassing vallen van de in artikel 106 W.Succ. voorziene antimisbruikbepaling.”
Testamentaire bepalingen lijken bijgevolg niet (langer) te worden geviseerd door de fiscale Administratie. Ook de uitonverdeeldheidtreding tussen de overlevende partner en de kinderen staat niet op de beruchte black list en wordt bijgevolg niet geviseerd door de fiscus.