Inbreng in natura en quasi-inbreng : op welke vennootschapsvormen van toepassing?

Dat de NV en de BVBA onderworpen zijn aan de procedures voor inbreng in natura en quasi-inbreng is voldoende gekend. Maar hoe zit het met de andere, minder populaire vennootschappen: zijn die ook onderworpen aan de procedures voor inbreng in natura en quasi-inbreng? In de IBR-studie “Inbreng in natura en quasi-inbreng – Praktische toepassingsgevallen” vinden we volgende vragen en antwoorden.

Zijn vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid onderworpen aan de procedures voorzien door het Wetboek van Vennootschappen voor inbreng in natura en quasi-inbreng?
Voor de vennootschap onder firma, de gewone commanditaire vennootschap en de coö-peratieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid is er geen bepaling voorzien in het Wetboek van Vennootschappen omtrent een minimumkapitaal. De vennoten zijn immers hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk voor de verbintenissen van de vennootschap.

De vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid zijn derhalve niet onderworpen aan de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen i.v.m. inbreng in natura en quasi-inbreng. Niets is daarover voorzien in de artikelen 201 tot 209 van het Wetboek van Vennootschappen noch in de artikelen 394 tot 396 van het Wetboek van Vennootschappen die enkel van toepassing zijn op de CVBA.

Zijn de wettelijke formaliteiten inzake inbreng in natura en quasi-inbreng ook van toepassing in geval van inbreng in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid?
Een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (burgerlijke en commerciële maatschap, tijdelijke vennootschap, stille vennootschap) heeft geen afgescheiden vermogen in de juridische zin van het woord en is evenmin onderworpen aan het wettelijk voorgeschreven minimumkapitaal. De vennoten zijn immers onbeperkt (al dan niet hoofdelijk) aansprakelijk voor de vennootschapsschulden.

In een burgerlijke maatschap zijn de vennoten onbeperkt en naar gelijke delen aansprake-lijk, terwijl ze in een commerciële maatschap onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk zijn (art. 52 W.Venn.). In de tijdelijke handelsvennootschap zijn de vennoten ook onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk (art. 53 W.Venn.). In de stille handelsvennootschap is er ook hoofdelijke aansprakelijkheid, maar de stille vennoot kan zijn aansprakelijkheid beperken tot zijn inbreng (art. 54 W.Venn.).

Bijgevolg zijn de wettelijke formaliteiten inzake inbreng in natura en quasi-inbreng niet van toepassing op een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.

Zijn de wettelijke formaliteiten inzake inbreng in natura en quasi-inbreng ook van toepassing in geval van inbreng in een vennootschap met onvolkomen rechtspersoonlijkheid?
Overeenkomstig het Wetboek van Vennootschappen hebben de bepalingen inzake de controle van inbreng in natura en quasi-inbreng betrekking op de verrichtingen die bepaald zijn in de artikelen 443, 445, 601 en 657 wat de naamloze vennootschappen en de commanditaire vennootschappen op aandelen betreft, de artikelen 218, 220 en 312 wat de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid betreft, de artikelen 394, 396, § 1 en 423 wat de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid betreft, alsook het artikel 844 inzake de economische samenwerkingsverbanden.

De voormelde bepalingen betreffen zowel de oprichting en de kapitaalverhoging door een inbreng in natura, als de door de wet bedoelde verrichting waarbij de vennootschap overweegt een vermogensbestanddeel dat toebehoort aan een oprichter, aan een bestuur-der-zaakvoerder of aan een aandeelhouder-vennoot, binnen twee jaar te rekenen van de oprichting, te verkrijgen tegen een vergoeding van ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal (quasi-inbreng).

Uit het voorgaande blijkt dat de voormelde bepalingen niet van toepassing zijn in geval van een inbreng in natura in de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid, de vennootschap onder firma en de gewone commanditaire vennootschap (de zogenaamde vennootschappen met onvolkomen rechtspersoonlijkheid).
Wat de coöperatieve vennootschappen betreft, hebben de voorvermelde artikelen 394, 396, § 1 en 423 van het Wetboek van Vennootschappen betrekking op de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Bij de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid, de vennootschap onder firma en de gewone commanditaire vennootschap is er geen wettelijke verplichting om te voorzien in een revisoraal verslag – een beschermingsinstrument voor de schuldeisers ter vrijwaring van het maatschappelijk kapitaal – aangezien de vennoten onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap.