kan ik bij renting de hoge beginvergoeding ineens in aftrek brengen?

Als in het kader van een operationele leasing van een voertuig, in het begin hoge huurvergoedingen moeten worden betaald, dan moeten die – volgens de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen – niet noodzakelijk worden gespreid over de gehele duur van het huurcontract.
Operationele leasing


Bij een “financiële”
leasing is het in beginsel de bedoeling dat de leasingnemer op termijn het geleasde goed verwerft. Hij is er de economische eigenaar van. Vandaar ook dat hij boekhoudkundig en fiscaal de afschrijvingen doet. De leasinggever is weliswaar – in de loop van het contract – de juridische eigenaar van het geleasde goed. Maar hij wordt bedrijfseconomisch en ook fiscaal als kredietverstrekker, en niet als eigenaar beschouwd.


Bij een “operationele”
leasing of langetermijnverhuur, ziet het plaatje er helemaal anders uit. Hetgeen de leasingnemer (de huurder) nu ambieert is niet de eigendom van het goed, maar wel louter het gebruik ervan. De leasinggever is en blijft zowel economisch als juridisch de eigenaar, terwijl de leasingnemer een gewone huurder is.


Hoge beginvergoedingen


In het kader van een operationele leasing is het niet ongebruikelijk dat in het begin hoge huurprijzen moeten worden betaald.


In het geval dat voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen ter sprake kwam, ging het om een vennootschap die in het kader van een operationele
leasing een dure Mercedes huurde voor een periode van 36 maanden en tegelijk ook een Range Rover voor een duur van 24 maanden. Niet betwist werd dat de beide wagens volledig voor de beroepsuitoefening werden gebruikt.


De vennootschap/huurder moest – wat de Mercedes betreft – voor de eerste twee maanden telkens een huurvergoeding betalen van 12.395 €, en voor de daaropvolgende maanden telkens een maandelijkse huurprijs van 1.600 €. Wat de Range Rover betreft, moest voor de eerste maand ook 12.395 € worden betaald, en voor elk van de daaropvolgende maanden 1.190 €.


Voor de beide wagens samen was aldus in het begin (3 x 12.395) = 37.184 € betaald.


Korte tijd later beslist de vennootschap de huurcontracten op te zeggen, dit wegens een plotse verslechtering van de gezondheidstoestand van de bestuurder die hoofdzakelijk instond voor het dagelijks bestuur van de vennootschap.


De vennootschap bracht de betaalde huurvergoedingen – waaronder het voormelde bedrag van 37.184€ – in aftrek. Maar de Administratie vond dat de hoge huurvergoedingen van 3 x 37.184 niet in één keer konden worden afgetrokken. Zij moesten over de hele duur van de overeenkomst worden gespreid (met verwerping van het gedeelte dat betrekking had op de periode na het vroegtijdig beëindigen van de huurovereenkomst).


Maar de Rechtbank te Antwerpen ziet dat anders. Bij een operationele leasing “rust het economisch risico op de eigenaar/verhuurder”. “Gezien de economische realiteit dat personenwagens het meest in waarde dalen direct nà de aankoop, probeert de eigenaar/ verhuurder dit economisch risico soms te beperken door in het begin een belangrijke vergoeding op te leggen aan de huurder” (in dit geval, voor de beide wagens samen, 3 x 12.395 €).


Volgens de Rechtbank staat het “ongetwijfeld vast dat deze vergoedingen van driemaal 12.395 € door de eigenaar/verhuurder werden opgelegd voor de waardedaling van de personenwagens direct nà de aankoop”.
Deze vergoedingen hebben bijgevolg “slechts betrekking op de periode waarin zij zijn betaald”. De Rechtbank stelt bovendien vast dat de vennootschap geen enkel recht had op een gedeeltelijke terugbetaling van de voormelde vergoedingen. Wat haar sterkt in de overtuiging dat ze wel degelijk uitsluitend op de beginperiode betrekking hadden.

De Rechtbank besluit dat de aftrek van deze vergoedingen “volledig” moet worden aanvaard voor het jaar waarin ze effectief zijn betaald.


Merk op, dat het vonnis geen gewag maakt van een eventuele beperking van de aftrek tot 75 % (cf. de algemene aftrekbeperking waarin art. 66 W.I.B. 1992 ten aanzien van personenauto’s, auto’s voor dubbel gebruik en minibussen voorziet). Er werd daarover ook geen discussie gevoerd. Allicht ging het om terreinwagens van een categorie die toen (nog) niet onder de aftrekbeperking viel.