- 9 juli 2013
- Gepost door: Wouter
- Categorie: Zelfstandige
Overdracht handelsfonds : registratieformaliteit
De regering heeft van de haar toegekende volmachten ook gebruikgemaakt om de fiscus beter te wapenen tegen situaties waarin hij geconfronteerd wordt met (al dan niet georganiseerde) vormen van onvermogen die voortvloeien uit het overdragen van handelsfondsen, waarna belastingschulden in sommige gevallen onmogelijk nog ingevorderd kunnen worden.
De daartoe uitgewerkte regeling – die verrassend ver gaat – staat te lezen in het volmachten-K.B. van 12 december 1996 “houdende maatregelen inzake strijd tegen de fiscale fraude en met het oog op een betere inning van de belasting”. Het K.B. werd gepubliceerd in de tweede editie van het BelgischStaatsblad van 31 december 1996. In het Verslag aan de Koning wordt vermeld dat de maatregel bedoeld is om een o.m. in de horecasector welig tierende vorm van “fraude” te bestrijden.
De regeling ziet er – kort samengevat – als volgt uit :
* de overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling moet voortaan worden aangemeld (cf. de invoering van een nieuwe registratieformaliteit);
* de overdracht is voortaan pas na verloop van een bepaalde periode tegenstelbaar aan de Administratie van directe belastingen;
* de overnemer wordt in bepaalde mate mee hoofdelijk aansprakelijk voor de belastingschulden van de overdrager;
* de niet-tegenstelbaarheid en de hoofdelijke aansprakelijkheid gelden evenwel niet als de overnemer over een “certificaat” van de belastingontvanger beschikt waaruit blijkt dat de overdrager geen belastingschulden heeft.
Registratieformaliteit
Moeten voortaan verplicht worden geregistreerd, alle akten “houdende vaststelling van een verrichting als bedoeld in artikel 11 van het BTW-Wetboek”.
Zoals men weet, voorziet artikel 11 van het BTW-Wetboek in een vrijstelling van BTW ten aanzien van de “overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling, onder bezwarende titel of om niet, bij wege van inbreng in vennootschap of anderszins”.
De nieuwe registratieverplichting slaat dus op elke overdracht van een algemeenheid van goederen, of van een bedrijfsafdeling, ongeacht of die overdracht het gevolg is van een “verkoop” dan wel van een “inbreng”, enz.
Artikel 11 van het BTW-Wetboek is evenwel alleen van toepassing “wanneer de overnemer een BTW-plichtige is” met geheel of gedeeltelijk recht op aftrek van de voorbelasting. Daaruit zou men kunnen afleiden dat de nieuwe registratieformaliteit ook alleen maar van toepassing is als de overnemer een BTW-plichtige is met recht op aftrek van voorbelasting. In het Verslag aan de Koning wordt de tekst van artikel 11 van het BTW-Wetboek trouwens voluit geciteerd.
In die gedachtengang zou b.v. de overdracht van een verzekeringskantoor niet geregistreerd moeten worden.
Nochtans is enige voorzichtigheid geboden. Noch de tekst van het volmachtenbesluit noch het Verslag aan de Koning geven een duidelijk antwoord op de vraag :
* of de verwijzing naar artikel 11 van het BTW-Wetboek tot gevolg heeft dat de nieuwe regeling enkel slaat op overdrachten waarbij de overnemer een BTW-plichtige is met recht op aftrek van voorbelasting;
* dan wel of de verwijzing naar artikel 11 uitsluitend bedoeld zou zijn om de “verrichtingen” aan te duiden waarop de nieuwe regeling van toepassing is (overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling), zonder dat gekeken moet worden naar de overige toepassingsvoorwaarden van artikel 11. In deze laatste gedachtengang zou b.v. de overdracht van een verzekeringskantoor wel geregistreerd moeten worden.
Welke akten ?
Volgens het Verslag aan de Koning slaat de nieuwe registratieverplichting – wat de vorm van de akte betreft – op de “onderhandse akten” en op de “in het buitenland verleden akten”. De in België verleden authentieke akten moeten immers – zoals voorheen – altijd geregistreerd worden (in toepassing van art. 19, 1° W.Reg.).
Wat de “aard van de door de akte vastgestelde verrichting” betreft, slaat de nieuwe registratieverplichting volgens het Verslag aan de Koning “op de overeenkomsten onder bezwarende titel of om niet, die de eigendom of het vruchtgebruik van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling overdragen of aanwijzen”.
Worden aldus – nog steeds volgens hetzelfde Verslag – bedoeld :
* “de overdrachten van een handelszaak in haar totaliteit of van een bedrijfsafdeling ervan”;
* “de inbrengen van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling in een Belgische vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid” (de akten houdende inbreng in een Belgische vennootschap met rechtspersoonlijkheid vallen niet onder de nieuwe registratieverplichting; zij moeten immers – op grond van de bestaande wettelijke regeling – al geregistreerd worden; cf. art. 11, 5° W.Reg.);
* “de inbrengen van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling in een buitenlandse vennootschap”.
De overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling die vastgesteld wordt bij een onderhandse akte en die een in België gelegen onroerend goed bevat, valt volgens het Verslag aan de Koning ook niet onder de nieuwe registratieverplichting; dergelijke akte moet immers ook reeds op grond van de bestaande wettelijke regeling geregistreerd worden (cf. art. 19, 2° W.Reg.).
De nieuwe registratieverplichting is ook van toepassing wanneer de akte niet in België verleden wordt (cf. het gewijzigd art. 19, lid 2 van het W.Reg.). In dat geval moet bij die akte een door minstens één van de partijen voor echt verklaard afschrift gevoegd worden, ofwel een dubbel van de akte (tenzij het gaat om een akte die onder de minuten van een notaris in België berust of bij zijn minuten is gevoegd; cf. het gewijzigd art. 21/1 W.Reg.). Het voor te leggen afschrift of het dubbel blijft op het registratiekantoor.
De verplichting om bij de ter registratie aangeboden akte een voor echt verklaard afschrift of een dubbel te voegen, geldt ook wanneer de overdracht bij een (in België verleden) onderhandse akte wordt vastgesteld.
Ook bij mondelinge overeenkomsten
De nieuwe registratieformaliteit is niet alleen van toepassing als de overdracht vastgesteld wordt in een geschrift. De registratieverplichting geldt ook wanneer een overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling “niet bij een akte is vastgesteld”. Volgens het Verslag aan de Koning is het immers de bedoeling dat “de Administratie kennis zou kunnen hebben van alle overdrachten”. De registratie moet dan gebeuren op grond van een door de contracterende partijen ondertekende “verklaring” (cf. het gewijzigd art. 31 W.Reg.).
Registratietermijn
De akten die aan de nieuwe registratieverplichting onderworpen zijn, moeten ter registratie aangeboden worden “binnen vijftien dagen” (cf. het gewijzigd art. 32 W.Reg.). Voor niet bij een akte vastgestelde overdrachten moet de bovengenoemde “verklaring” ter registratie aangeboden worden “binnen vijftien dagen te rekenen van de datum van de overeenkomst, of in voorkomend geval, van de vervulling van de voorwaarde die de heffing van het registratierecht heeft opgeschort”.
Wie ?
Ten aanzien van de onderhandse of in het buitenland verleden akten, en wat de “verklaringen” betreft (bij mondeling overeengekomen overdrachten), berust de verplichting tot aanbieding ter registratie, bij de “contracterende partijen” (cf. het gewijzigd art. 35 W.Reg.).
Tarief
De akten en verklaringen die onder de nieuwe registratieformaliteit vallen, zijn onderworpen aan het algemeen vast recht, dat op dit ogenblik 1.000 F bedraagt (art. 11 W.Reg.).
Vermeldingen in bepaalde akten
Wanneer een authentieke akte (niet zijnde een vonnis of arrest) melding maakt van een onderhandse akte of van een in het buitenland verleden akte die slaat op de overdracht van een algemeenheid van goederen, of van een bedrijfsafdeling, dan moet de notaris voortaan in de authentieke akte een afschrift opnemen van de registratievermelding van de onderhandse of van de in het buitenland verleden akte. Is die akte niet geregistreerd, dan moet de notaris dat ook in de authentieke akte vermelden (cf. het gewijzigd art. 170 W.Reg.).
Niet-tegenstelbaarheid
Het tweede luik van de nieuwe regeling betreft de niet-tegenstelbaarheid van de verrichting aan de Administratie der directe belastingen.
Volgens de tekst van de wet is de overdracht van een algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid voortaan nog “slechts tegenstelbaar aan de Staat, Administratie der directe belastingen, na afloop van de tweede maand die volgt op die waarin de” bovenbeschreven registratieformaliteit vervuld is (cf. het nieuwe art. 442bis W.I.B. 1992).
Welke overdrachten ?
Welke overdrachten zijn niet tegenstelbaar aan de Administratie der directe belastingen ? “Alle” overdrachten van een “algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid” ? Blijkbaar niet. De niet-tegenstelbaarheid wordt immers – wat de termijn ervan betreft – gekoppeld aan de registratieverplichting : de niet-tegenstelbaarheid houdt op, op het einde van de tweede maand die volgt op de maand waarin de akte (of de “verklaring”) geregistreerd werd.
Men kan daaruit afleiden dat de niet-tegenstelbaarheid enkel kan spelen voor de overdrachten waarvan de akte (of de “verklaring”) geregistreerd moet worden. Overdrachten die buiten de registratieverplichting vallen, vallen derhalve ook buiten de regeling inzake niet-tegenstelbaarheid. De discussie over de relevantie van de BTW-hoedanigheid van de overnemer (wel of niet BTW-plichtig met recht op aftrek van voorbelasting; zie hoger), is dus ook hier van groot belang.
Aangenomen dat de regeling inzake niet-tegenstelbaarheid beperkt is tot die overdrachten die aan de registratieformaliteit onderworpen zijn, rijst bovendien de vraag of al de verplicht te registreren overdrachten bedoeld zijn.
In de tekst van het nieuwe artikel 442bis W.I.B. 1992 wordt uitdrukkelijk verwezen naar de overdrachten die verplicht te registreren zijn ingevolge artikel 19, eerste lid, 1° of 7°, of ingevolge artikel 31, eerste lid, 1°ter van het Wetboek der Registratierechten :
* artikel 19, eerste lid, 1° heeft het in essentie over de authentieke akten van notarissen;
* het (nieuwe) artikel 19, eerste lid, 7° heeft het over de “akten houdende vaststelling van een verrichting als bedoeld in artikel 11 van het BTW-Wetboek” (de overdrachten van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling);
* en artikel 31, eerste lid, 1°ter heeft het over de in hetzelfde artikel 11 van het BTW-Wetboek bedoelde verrichtingen die “niet bij een akte zijn vastgesteld” (en waarvoor bijgevolg een “verklaring” moet worden geregistreerd).
Uit deze opsomming volgt dat de meeste – zo niet alle – te registreren overdrachten van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling, ook aan de regeling inzake “niet-tegenstelbaarheid” onderworpen zijn. En dat de regeling inzake “niet-tegenstelbaarheid” uitgebreider is dan de nieuwe registratieverplichting (van art. 19, eerste lid, 7° W.Reg.). Neem b.v. de “inbreng” van een algemeenheid van goederen in een Belgische handelsvennootschap (met rechtspersoonlijkheid). Die inbreng valt niet onder de nieuwe registratieverplichting. Dergelijke inbreng moet immers zoals voorheen geregistreerd worden ingevolge artikel 19, 5° van het Wetboek der Registratierechten. Maar in de gevallen waarin die inbreng bij “authentieke akte” wordt of moet worden vastgesteld, heeft men automatisch te maken met een akte die binnen het toepassingsgebied valt van artikel 19, 1° W.Reg. (“de akten van notarissen”). En voor de bij authentieke akte vastgestelde overdrachten geldt de regeling inzake niet-tegenstelbaarheid wel.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Derde luik van de nieuwe regeling : de hoofdelijke aansprakelijkheid. De overnemer wordt – in de gevallen waarin de niet-tegenstelbaarheid speelt (zie hoger) – hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van de fiscale schulden die door de overdrager nog verschuldigd zouden zijn op het ogenblik dat de termijn van niet-tegenstelbaarheid van de overdracht afloopt (zie hoger). Dit is dus op het einde van de termijn van twee maanden die volgt op de maand waarin de akte (of de verklaring) geregistreerd is.
Welke “fiscale schuld” is hier bedoeld ? Aangezien de nieuwe regeling ingeschreven wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, en meer in het bijzonder in het hoofdstuk ervan dat over de invordering van de inkomstenbelastingen handelt, kan de “fiscale schuld” moeilijk anders begrepen worden dan als de schuld inzake “inkomstenbelastingen”.
Eerste beperking
De hoofdelijke aansprakelijkheid is evenwel niet absoluut. Om te beginnen is zij beperkt tot de fiscale schulden die bestaan op het ogenblik waarop de niet-tegenstelbaarheid afloopt (het einde van de periode van twee maanden volgend op de maand waarin de registratie plaatsgevonden heeft). Een en ander betekent dat de overnemer niet op een vroeger ogenblik aangesproken kan worden.
Neem bv. een handelaar die zijn handelsfonds overdraagt aan een andere handelaar. De overdracht wordt niet geregistreerd. De overdragende handelaar blijkt nog verschillende sommen aan de fiscus (directe belastingen) verschuldigd te zijn. De overnemer kan dan blijkbaar niet aansprakelijk gesteld worden voor de betaling van deze schulden. Bij gebrek aan registratie kan de termijn van twee maanden immers niet beginnen lopen, en is er dus ook geen moment aanwijsbaar waarop de termijn van twee maanden afgelopen is. De schulden waarvoor de overnemer hoofdelijk aansprakelijk gesteld kan worden, kunnen en mogen maar vastgesteld worden, na verloop van de termijn van twee maanden. Tot zolang kan de aansprakelijkheidsregeling niet toegepast worden.
Zelfde voorbeeld, maar de overdracht is wel geregistreerd. De termijn van twee maanden loopt b.v. af per 31 mei 1997. De hoofdelijke aansprakelijkheid kan dan slechts eveneens “per 31 mei 1997” spelen. De belastingontvanger moet wachten tot die termijn verstreken is.
Maar of de overnemer daarmee gelukkig moet zijn, is nog zeer de vraag. Zolang de termijn van twee maanden niet verstreken is – wat per definitie het geval is, als de overdracht niet geregistreerd is – is de overdracht immers niet tegenstelbaar aan de Administratie der directe belastingen. Wat betekent dat de belastingontvanger de fiscale schulden van de overdrager te allen tijde mag invorderen alsof de overdracht niet zou hebben plaatsgevonden.
Tweede beperking
De overnemer is bovendien niet gehouden het volledige bedrag te betalen van de fiscale schulden die bij afloop van de gestelde termijn door de overdrager verschuldigd zijn. Die aansprakelijkheid is beperkt :
* tot het bedrag dat reeds door de overnemer – vóór afloop van de bedoelde termijn van twee maanden – gestort is;
* of tot het bedrag dat door de kredietinstelling of het kredietorganisme “die in de financiering van de verrichting tussenkomen”, vóór afloop van dezelfde termijn overgemaakt is;
* of nog, tot het bedrag van de nominale waarde van de aandelen die in ruil voor de overdracht zijn toegekend vóór de afloop van dezelfde tweemaandentermijn.
A contrario : van hoofdelijke aansprakelijkheid kan geen sprake zijn, als de betaling van de overdrachtsprijs uitgesteld wordt tot na afloop van de tweemaandentermijn.
Vraag is hoe deze hoofdelijke aansprakelijkheid juist geïnterpreteerd moet worden. Betekent zij dat de overnemer – bij afloop van de tweemaandentermijn – nogmaals aangesproken kan worden om aan de belastingontvanger een bedrag te betalen dat overeenstemt met het bedrag dat hij reeds voordien aan de overdrager heeft betaald (wat dan zou betekenen dat de overnemer in het slechtste geval twee keer zou moeten betalen) ? Of wil dit alleen maar zeggen dat noch de overdrager noch de overnemer zich kunnen verzetten tegen inbeslagname van de inmiddels (vóór afloop van de tweemaandentermijn) door de overnemer (of door zijn bank) gestorte of overgemaakte sommen ? Deze laatste oplossing lijkt de meest billijke en ook de meest voor de hand liggende oplossing te zijn. Maar een ondubbelzinnig antwoord is op basis van de tekst van de wet onmogelijk te geven.
Het fiscaal certificaat
Heel de regeling inzake “niet-tegenstelbaarheid” en “hoofdelijke aansprakelijkheid” is niet van toepassing indien – samen met de akte van overdracht – een certificaat geregistreerd wordt dat afgeleverd wordt door de bevoegde belastingontvanger, en waaruit blijkt dat de overdrager “geen enkele fiscale schuld” meer heeft.
Het certificaat moet :
* uitsluitend voor dit doel opgesteld zijn;
* afgeleverd worden door de ontvanger van de directe belastingen van de verblijfplaats of van de maatschappelijke zetel van de overdrager;
* opgesteld zijn binnen twintig dagen vóór de registratieformaliteit;
* bij de bevoegde ontvanger aangevraagd worden middels een “in dubbel” in te dienen aanvraag; en
* attesteren dat de overdrager op de datum van het certificaat (dus binnen twintig dagen vooraleer de akte of de verklaring geregistreerd wordt) geen enkele fiscale schuld meer heeft.
Het certificaat moet krachtens de wet afgeleverd worden (of in voorkomend geval geweigerd worden) binnen de termijn “van één maand na de indiening van de aanvraag van de overdrager”.
Timing
Een en ander betekent dat de “timing” van de operatie van zeer groot belang wordt; en vooral dat men zeer weinig “nuttige” tijd ter beschikking heeft. Neem b.v. een overdracht van een algemeenheid van goederen die op dit ogenblik voorbereid wordt; alles wordt in het werk gesteld om tegen 1 maart 1997 een definitieve overeenkomst te bereiken. Die moet dan “binnen vijftien dagen geregistreerd worden”. Dus uiterlijk op 15 maart 1997. Het fiscaal “certificaat” moet uiterlijk twintig dagen vóór de registratie opgesteld zijn. Tegelijk beschikt de belastingontvanger over een maand om het certificaat op te stellen. De aanvraag moet bijgevolg ingediend zijn vóór 1 februari 1997 (de overnemer wil immers uiterlijk op het ogenblik van de overdracht weten of hij een fiscaal certificaat kan krijgen).
Reageert de belastingontvanger onmiddellijk (b.v. binnen enkele dagen na de aanvraag), dan is het certificaat onbruikbaar, want het is dan niet afgeleverd binnen twintig dagen vóór de registratie (die ten vroegste vanaf begin maart kan plaatsvinden). Vraagt men op dat ogenblik een nieuw certificaat aan, ook dan geraakt men onvermijdelijk in de problemen; het certificaat zal dan immers misschien niet beschikbaar zijn op het ogenblik waarop de akte van overdracht verleden wordt (want de ontvanger heeft één maand tijd).
Weigering certificaat
Kortom, de termijnen zijn zodanig geconcipieerd, dat heel deze bedoening meer weg heeft van een pokerspel dan van een ernstige procedure. Dat blijkt overigens des te meer uit de gevallen waarin de belastingontvanger er krachtens de wet toe gerechtigd is een certificaat te weigeren. De belastingontvanger mag namelijk weigeren een certificaat af te leveren :
* indien de overdrager fiscale schulden heeft;
* of indien de aanvraag van de overdrager ingediend is na de aankondiging van een fiscale controle;
* of wanneer een fiscale controle loopt;
* of na verzending van een vraag om inlichtingen m.b.t. de fiscale toestand van de overdrager.
Een en ander betekent dat de belastingontvanger kan weigeren een fiscaal certificaat af te leveren, zodra er ook maar enige aanwijzing bestaat dat er iets aan te merken is op de fiscale toestand van de overdrager. En ook, zodra de minste fiscale schuld (in hoofde van de overdrager) bestaat. Van enige “redelijke” proportionaliteitsvereiste is in de wettekst niets terug te vinden. Volgens de letter van de wet is het bijgevolg mogelijk dat de belastingontvanger een fiscaal certificaat weigert (in verband met de overdracht van een handelsfonds van b.v. tientallen miljoenen), omdat de overdrager b.v. nog een fiscale schuld heeft van enkele duizenden franken; of omdat de taxatieambtenaar toevallig de dag ervoor een vraag om inlichtingen heeft verstuurd; of nog, omdat de belastingcontroleur toevallig heeft aangekondigd dat hij toch nog eens enkele rekeningen in de boekhouding wil controleren.
Ook over de einddatum van de “verdachte periode” wordt in de wettekst niets gezegd. Veronderstel dat de belastingontvanger een fiscaal certificaat weigert omdat een “vraag om inlichtingen” verstuurd is. Hoelang moet de betrokken belastingplichtige dan als fiscaal verdachte door het leven gaan ? Het is trouwens niet zeker dat de vraag om inlichtingen aanleiding zal geven tot een rechtzetting van de fiscale toestand van de betrokkene. Wil dit dan zeggen dat de betrokken belastingplichtige – na die vraag om inlichtingen – geen fiscaal certificaat meer kan verkrijgen, totdat alle aanslagtermijnen verstreken zijn ? En dat – ingeval wel een rechtzetting doorgevoerd is – hij geen fiscaal certificaat kan verkrijgen totdat alle termijn van bezwaar, beroep en voorziening uitgeput zijn ?
Conclusie
Dit stuk wetgeving is zeker niet het meest fraaie dat de jongste jaren uit de bus gekomen is. Het wemelt van de onduidelijkheden en lijkt meer de vorm aan te nemen van een log, onberekenbaar kanon dat op een vlieg afgeschoten wordt.
De onduidelijkheid zet zich trouwens ook door wat de inwerkingtreding betreft. Het volmachtenbesluit voorziet t.a.v. deze regeling niet in een specifieke datum van inwerkingtreding. Zodat men moet besluiten dat de nieuwe regeling in werking getreden is tien dagen na publicatie ervan in het BelgischStaatsblad. Dat is dus vanaf 10 januari 1997.
Het lijkt de logica zelf dat dit wil zeggen dat de nieuwe regeling in ieder geval slaat op alle overdrachten die met ingang van diezelfde datum overeengekomen zijn. En dat voorheen afgesproken overdrachten alsnog de dans ontspringen. Maar of dit b.v. ook tot gevolg heeft dat een “mondeling” afgesproken overdracht van 3 januari 1997, die b.v. op 13 januari in een onderhandse akte genoteerd werd, ook de dans ontspringt, is ver van duidelijk. Principieel allicht wel. Maar hoe bewijs je een “mondelinge” overeenkomst, en vooral, de datum waarop zij totstandkwam ?
===================
Kaderstukje 1
Enkel voor de “invordering” ?
De regeling inzake de niet-tegenstelbaarheid van een overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling aan de Administratie der directe belastingen, maakt – zoals gezegd – het voorwerp uit van het nieuwe artikel 442bis W.I.B. 1992. Dit artikel wordt ingevoegd in het hoofdstuk over de “rechten en voorrechten van de Schatkist inzake invordering”. De niet-tegenstelbaarheid heeft dus – naar finaliteit – klaarblijkelijk alleen maar te maken met de “invordering” van de belasting.
Uit de tekst van de wet kan men bovendien afleiden dat de regeling blijkbaar alleen maar uitgedacht is om de fiscus bijkomende waarborgen te bieden inzake de invordering van de belastingschuld van de “overdrager” (de overnemer blijft immers binnen diezelfde termijn van niet-tegenstelbaarheid in zekere mate mee hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de fiscale schulden van de overdrager; zie Fisc. nr. 598, p. 4).
Een en ander betekent dat de niet-tegenstelbaarheid allicht dan ook uitsluitend in deze context begrepen mag en moet worden. In die gedachtengang zou de Administratie uit de nieuwe regeling geen rechten kunnen putten om een overdracht van een handelszaak als “niet-tegenstelbaar” te beschouwen, wat b.v. de vestiging van de belasting betreft.
Neem b.v. een handelaar die zijn handelsfonds “onderhands” overdraagt aan een derde. Hij verkoopt het aan de vennootschap die hij speciaal daartoe heeft opgericht. Maar om een of andere reden (b.v. onwetendheid) vergeet hij die overdracht te laten “registreren”. De overdracht is dan “niet tegenstelbaar” aan de Administratie der directe belastingen (bij gebrek aan registratie kan de tweemaandentermijn immers niet lopen). Kan de taxatieambtenaar zich dan op deze niet-tegenstelbaarheid beroepen om de inkomsten uit het handelsfonds bij voortduur op naam van de overdrager te belasten ?
Als men de nieuwe regeling inzake niet-tegenstelbaarheid uitsluitend begrijpt in de context van de “invordering” van de belasting (van de overdrager), dan kan dit niet.
Verslag aan de Koning
De interpretatie dat de nieuwe regeling inderdaad uitsluitend met die invordering te maken heeft, wordt overigens bevestigd door het Verslag aan de Koning. Daar staat immers te lezen dat de nieuwe regeling bedoeld is om “de schuldenaars van belastingen te verhinderen hun handelsfonds over te dragen zonder hun fiscale schuld te voldoen”; en nog, dat de nieuwe regeling – in combinatie met de nieuwe registratieverplichting – erop gericht is de Administratie in staat te stellen elke overdracht “te controleren en de door de overlater verschuldigde belastingen te kunnen recupereren voordat de overdracht haar tegenstelbaar wordt”.
=================
Kaderstukje 2
Gebrekkig verslag
Aan de nieuwe regeling inzake de niet-tegenstelbaarheid van overdrachten van algemeenheden van goederen en bedrijfsafdelingen aan de Administratie van directe belastingen, en inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van de overnemer voor de betaling van de belastingschuld van de overdrager, worden in het Verslag aan de Koning (wat de directe belastingen betreft) welgeteld negen regels commentaar gewijd. Die negen regels bevatten niet de minste technische toelichting. Zij handelen enkel over de “bedoeling” van de nieuwe regeling (zie het kaderstukje “Enkel voor de invordering ?”).
De lezer van het BelgischStaatsblad is bijgevolg volledig op zichzelf aangewezen om deze nieuwe regeling, louter en alleen op zicht van de tekst van de wet, te interpreteren.
Eenieder wordt geacht de wet te kennen. Maar dit adagium wordt in de praktijk vanzelfsprekend zeer moeilijk toepasbaar als de volmachtenwetgever niet eens de moeite neemt om voldoende toelichting te verstrekken bij een gloednieuwe regeling die bovendien – zo blijkt uit bovenstaande analyse – op verschillende punten onduidelijk is.